Als we Engels leren, komen we twee soorten zelfstandige naamwoorden tegen: telbare en niet-telbare naamwoorden. Telbare naamwoorden zijn voor dingen die we kunnen tellen, zoals ‘boeken’ of ‘appels’. Ze hebben een enkelvoudige en meervoudige vorm. Niet-telbare naamwoorden daarentegen verwijzen naar dingen die we niet kunnen tellen, zoals ‘melk’ of ‘suiker’. Deze hebben alleen een enkelvoudige vorm en worden anders gebruikt in zinnen. Het is belangrijk om het verschil tussen deze twee te kennen, omdat het invloed heeft op de grammatica van de zin, zoals het gebruik van bepaalde artikelen en kwantificatoren.
In de volgende oefeningen zul je oefenen met het invullen van telbare en niet-telbare zelfstandige naamwoorden in Engelse zinnen. Let goed op de context van elke zin om te bepalen welk type zelfstandig naamwoord ontbreekt, en of het in de enkelvoudige of meervoudige vorm moet zijn. Deze praktische oefening zal je helpen om je begrip van telbare en niet-telbare zelfstandige naamwoorden in het Engels te verbeteren.
Oefening 1: Invullen met telbare en niet-telbare zelfstandige naamwoorden
I need to buy two *bottles* (countable) of water for the trip.
She doesn’t eat much *bread* (uncountable) for breakfast.
Do you have any *information* (uncountable) about the new project?
We saw several *birds* (countable) in the park today.
Please add some *sugar* (uncountable) to my coffee.
There are many *children* (countable) playing outside.
He gave me a piece of *advice* (uncountable) I’ll never forget.
Could you pass me a few *napkins* (countable)?
I’m sorry, but we have no *accommodation* (uncountable) available.
She grows *flowers* (countable) in her garden during spring.
There is a lot of *traffic* (uncountable) on the roads today.
James bought a new pair of *shoes* (countable) for the event.
You need to provide your own *equipment* (uncountable) for the course.
They have three *cats* (countable) at their house.
Please turn off the *lights* (countable) when you leave the room.
Oefening 2: Invullen met telbare en niet-telbare zelfstandige naamwoorden
Can I have some *rice* (uncountable) with my chicken?
The teacher asked us to write five *sentences* (countable).
We need to get more *information* (uncountable) before we decide.
Cars cause a lot of *pollution* (uncountable) in large cities.
She always gives us a lot of *homework* (uncountable).
There were a few *apples* (countable) left in the basket.
During the summer, we get a lot of *sunshine* (uncountable).
I bought some new *glasses* (countable) yesterday.
You should try to eat less *sugar* (uncountable).
He reads at least three *books* (countable) a month.
She provided us with valuable *feedback* (uncountable) on our work.
There’s an *egg* (countable) left in the fridge.
Good *communication* (uncountable) is key to any relationship.
There are six *eggs* (countable) in a half-dozen.
He has a great deal of *knowledge* (uncountable) about history.