De Engelse taal maakt gebruik van verschillende tijden om acties of situaties uit te drukken. Een belangrijk onderscheid in de Engelse tijdsvormen is dat tussen de Simple Past en de Present Perfect. Het juiste gebruik van deze twee tijden kan voor Nederlandstalige leerlingen soms verwarrend zijn, omdat het verschil in gebruik niet altijd overeenkomt met de Nederlandse taalregels. De Simple Past verwijst naar een voltooide actie die plaatsvond op een specifiek moment in het verleden, terwijl de Present Perfect duidt op een actie die in het verleden begonnen is en invloed heeft op het heden of voortduurt in het heden.
In deze oefening zullen we ons richten op het herkennen en juist toepassen van de Simple Past en Present Perfect. Aan de hand van invuloefeningen kunnen leerlingen oefenen met het kiezen van de juiste tijdsvorm. Dit is niet alleen belangrijk voor het begrijpen en correct gebruiken van de Engelse tijden maar helpt ook bij het verhogen van de taalvaardigheid in het algemeen. Laten we beginnen met enkele oefeningen om deze kennis te versterken.
Oefening 1: Vul de juiste vorm in – Simple Past of Present Perfect
I *have never visited* (visit) Paris.
She *left* (leave) the party an hour ago.
We *have finished* (finish) our homework just now.
He *went* (go) to the store yesterday.
They *have been* (be) to Italy twice.
*Did* (do) you see the movie last night?
The cat *has eaten* (eat) all of its food.
I *played* (play) soccer when I was a child.
She *has lost* (lose) her keys and cannot find them anywhere.
We *did* (do) our best on the test.
He *has broken* (break) his leg, so he can’t walk.
The teachers *went* (go) on a strike last week.
They *have seen* (see) that movie several times.
You *wrote* (write) a letter to your friend, didn’t you?
She *has never ridden* (ride) a horse.
Oefening 2: Kies tussen Simple Past en Present Perfect
I *did* (do) all the chores yesterday evening.
She *has just arrived* (arrive) from work.
We *watched* (watch) the game last Sunday.
He *has grown* (grow) so much since the last time I saw him.
They *visited* (visit) the museum during their vacation last year.
*Have* (have) you ever been to Australia?
The dog *has dug* (dig) a huge hole in the backyard.
I *met* (meet) my best friend in 2009.
She *has lost* (lose) weight since she started exercising.
We *decided* (decide) to stay at home due to the storm.
He *has recently learned* (learn) to play the guitar.
The kids *slept* (sleep) throughout the entire car trip.
They *have already completed* (complete) the project.
You *called* (call) me last night at midnight, didn’t you?
She *has bought* (buy) a new car this month.