In deze oefeningen gaan we ons concentreren op het Italiaanse werkwoord ‘avere’, wat ‘hebben’ betekent. Dit werkwoord is onregelmatig en wordt veel gebruikt in de Italiaanse taal. Het is belangrijk om de vervoegingen van ‘avere’ goed te kennen, aangezien het een hulpwerkwoord is dat gebruikt wordt bij de vorming van vele samengestelde tijden en het wordt ook uitdrukkingen van bezit, leeftijd, honger en dorst.
De oefeningen zijn ontworpen om je te helpen de juiste vorm van ‘avere’ te gebruiken in verschillende contexten. Het is niet alleen belangrijk om deze vormen te herkennen, maar ook om ze correct te kunnen toepassen in zinnen. Zo verbeter je jouw Italiaanse grammatica en word je vaardiger in het spreken en schrijven van de taal. Laten we beginnen met de oefeningen en vergeet niet, oefening baart kunst!
Oefening 1: Vul de juiste vorm van ‘avere’ in
Io *ho* (eerste persoon enkelvoud) un cane e due gatti.
Tu *hai* (tweede persoon enkelvoud) una bella macchina?
Lui *ha* (derde persoon enkelvoud) sempre ragione.
Lei *ha* (derde persoon enkelvoud) freddo in inverno.
Noi *abbiamo* (eerste persoon meervoud) finito i compiti.
Voi *avete* (tweede persoon meervoud) gli occhi azzurri.
Loro *hanno* (derde persoon meervoud) voglia di studiare l’italiano.
Mario e Luigi *hanno* (derde persoon meervoud) comprato una nuova casa.
Che ore *hai* (tweede persoon enkelvoud) fatto colazione stamattina?
Francesca e io *abbiamo* (eerste persoon meervoud) visto un film ieri sera.
Perché non *hai* (tweede persoon enkelvoud) detto la verità ?
Quanti anni *hai* (tweede persoon enkelvoud) compiuto ieri?
Non *abbiamo* (eerste persoon meervoud) tempo per fare una passeggiata.
Quando *hai* (tweede persoon enkelvoud) incontrato Paolo?
*Avete* (tweede persoon meervoud) già mangiato o aspettate me?
Oefening 2: Kies de correcte vorm van ‘avere’
Marta, quanti libri *hai* (tweede persoon enkelvoud) letto questo mese?
I miei nonni *hanno* (derde persoon meervoud) vissuto in molti paesi differenti.
Quante mele *hai* (tweede persoon enkelvoud) nella borsa?
Noi non *abbiamo* (eerste persoon meervoud) niente contro di te.
Lei *ha* (derde persoon enkelvoud) due sorelle e un fratello.
*Hai* (tweede persoon enkelvoud) mal di testa? Forse dovresti riposarti.
I bambini *hanno* (derde persoon meervoud) giocato tutto il giorno.
Io non *ho* (eerste persoon enkelvoud) capito il problema.
Voi *avete* (tweede persoon meervoud) già prenotato le vacanze per l’estate?
*Abbiamo* (eerste persoon meervoud) venduto la nostra vecchia macchina la settimana scorsa.
Mi dispiace, non *ho* (eerste persoon enkelvoud) molta fame stasera.
Loro non *hanno* (derde persoon meervoud) idea di come si arrivi al museo.
Tu *hai* (tweede persoon enkelvoud) visto l’ultimo film di Sorrentino?
Perché *hai* (tweede persoon enkelvoud) paura del buio?
Marco e Stefano *hanno* (derde persoon meervoud) deciso di andare insieme al concerto.
Nu je de oefeningen hebt bekeken, probeer ze zelf in te vullen en controleer of je de juiste vormen van ‘avere’ kunt gebruiken. Success ermee!