Tempi Oefeningen voor Italiaanse grammatica

Grammar exercises for fun-filled language learning

Voor diegenen die Italiaans leren, is de beheersing van de verschillende tijden (tempi) cruciaal om het juiste gebruik van werkwoorden te begrijpen en te oefenen. In de Italiaanse taal zijn er net zoals in het Nederlands verschillende tijden om acties of toestanden uit te drukken die in het verleden, heden of de toekomst plaatsvinden.

Deze oefening zal zich richten op het correct vervoegen van Italiaanse werkwoorden in verschillende tijden. Het is belangrijk dat de leerling zich bewust is van de context om de juiste tijd te kunnen kiezen. De volgende oefeningen zullen je helpen om je kennis van de Italiaanse tempi te testen en te verbeteren.

Oefening 1: Vul de juiste vervoeging in de presente indicativo in

Ogni mattina io *mangio* (eten) una mela.

I bambini *giocano* (spelen) nel parco ogni pomeriggio.

Lui *legge* (lezen) il giornale mentre aspetta.

Noi *andiamo* (gaan) a scuola tutti i giorni eccetto la domenica.

Lei *scrive* (schrijven) una lettera al suo amico in Francia.

Tu *cucini* (koken) meglio di mia madre.

Gli uccelli *volano* (vliegen) verso sud in autunno.

Voi *siete* (zijn) sempre molto gentili con noi.

Mio fratello *ascolta* (luisteren) la musica classica.

Le rose *fioriscono* (bloeien) in primavera.

Cosa *fai* (doen) questo fine settimana?

Io *ho* (hebben) un appuntamento dal dentista alle tre.

Di solito noi *prendiamo* (nemen) il caffè al bar qui vicino.

Perché voi *ridete* (lachen) cosi forte?

Le ragazze *studiano* (studeren) l’italiano da tre mesi.

Oefening 2: Vul de juiste vervoeging in de passato prossimo in

Io ho *mangiato* (eten) un gelato oggi.

Tu hai *giocato* (spelen) a calcio ieri sera?

Lui ha *letto* (lezen) un libro molto interessante.

Noi abbiamo *visto* (zien) un bel film il mese scorso.

Lei ha *scritto* (schrijven) una cartolina dalla Toscana.

Ho *cucinato* (koken) una cena speciale per il mio compleanno.

Gli uccelli sono *volati* (vliegen) via questa mattina.

Voi avete *comprato* (kopen) una nuova macchina?

Mio fratello ha *ascoltato* (luisteren) il nuovo album di Vasco Rossi.

Tutte le rose del giardino sono già *fiorite* (bloeien) quest’anno.

Cosa hai *fatto* (doen) durante le vacanze?

Abbiamo *avuto* (hebben) una riunione importante ieri.

Noi abbiamo *preso* (nemen) il treno delle dieci.

Perché avete *riso* (lachen) durante la riunione?

Le ragazze hanno *studiato* (studeren) molto per l’esame.

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller