Oefening 1: Bijwoorden van frequentie in eenvoudige zinnen
2. Zij gaat *vaak* naar de markt op zaterdag. (Hint: gebruik het woord dat “vaak” betekent in het Vietnamees)
3. Wij spelen *soms* voetbal na school. (Hint: gebruik het woord dat “soms” betekent in het Vietnamees)
4. Hij komt *nooit* te laat op het werk. (Hint: gebruik het woord dat “nooit” betekent in het Vietnamees)
5. Mijn moeder kookt *altijd* lekkere maaltijden. (Hint: gebruik het woord dat “altijd” betekent in het Vietnamees)
6. Jullie studeren *vaak* in de bibliotheek. (Hint: gebruik het woord dat “vaak” betekent in het Vietnamees)
7. De kinderen spelen *soms* in het park. (Hint: gebruik het woord dat “soms” betekent in het Vietnamees)
8. Ik ga *nooit* naar bed laat. (Hint: gebruik het woord dat “nooit” betekent in het Vietnamees)
9. Mijn vader leest *altijd* de krant in de ochtend. (Hint: gebruik het woord dat “altijd” betekent in het Vietnamees)
10. Wij eten *vaak* samen met vrienden. (Hint: gebruik het woord dat “vaak” betekent in het Vietnamees)
Oefening 2: Plaatsing van bijwoorden van frequentie in zinnen
2. Zij *đôi khi* kijkt een film in het weekend. (Hint: “đôi khi” betekent “soms” en staat vóór het werkwoord)
3. Wij *không bao giờ* eten fastfood. (Hint: “không bao giờ” betekent “nooit” en komt vóór het werkwoord)
4. Hij *luôn luôn* helpt zijn vrienden. (Hint: “luôn luôn” betekent “altijd” en staat vóór het werkwoord)
5. Jullie *thường* studeren in de avond. (Hint: “thường” betekent “vaak” en komt vóór het werkwoord)
6. De hond *đôi khi* loopt in de tuin. (Hint: “đôi khi” betekent “soms” en staat vóór het werkwoord)
7. Ik *không bao giờ* vergeet mijn huiswerk. (Hint: “không bao giờ” betekent “nooit” en staat vóór het werkwoord)
8. Mijn zus *luôn luôn* lacht als ze blij is. (Hint: “luôn luôn” betekent “altijd” en staat vóór het werkwoord)
9. Wij *thường* gaan naar de sportschool. (Hint: “thường” betekent “vaak” en staat vóór het werkwoord)
10. Zij *đôi khi* zingt in de shower. (Hint: “đôi khi” betekent “soms” en staat vóór het werkwoord)