Kwantitatieve bijvoeglijke naamwoordoefening 1: Basisgebruik
2. Zij heeft *ít* vrienden in de stad. (Hint: gebruik het woord voor “weinig”)
3. Er zijn *vài* appels op de tafel. (Hint: gebruik het woord voor “enkele”)
4. Wij hebben *mọi* dag hard gewerkt. (Hint: gebruik het woord voor “iedere”)
5. Hij heeft *một số* problemen opgelost. (Hint: gebruik het woord voor “een aantal”)
6. Er zijn *bao nhiêu* mensen op het feest? (Hint: gebruik het woord voor “hoeveel”)
7. Ze kocht *hơn* tien boeken. (Hint: gebruik het woord voor “meer dan”)
8. Ik zag *ít nhất* vijf vogels in de tuin. (Hint: gebruik het woord voor “ten minste”)
9. We hebben *toàn bộ* het huis schoongemaakt. (Hint: gebruik het woord voor “het hele”)
10. Hij kreeg *một vài* cadeaus voor zijn verjaardag. (Hint: gebruik het woord voor “een paar”)
Kwantitatieve bijvoeglijke naamwoordoefening 2: Gevorderd gebruik en variaties
2. Er zijn *rất ít* fouten in het rapport. (Hint: gebruik het woord voor “zeer weinig”)
3. We moeten *toàn thể* het team informeren. (Hint: gebruik het woord voor “het gehele”)
4. Hij heeft *một số ít* mensen uitgenodigd. (Hint: gebruik het woord voor “een klein aantal”)
5. Ik heb *hầu hết* van de antwoorden gevonden. (Hint: gebruik het woord voor “het merendeel”)
6. Er zijn *bao nhiêu* vragen in de test? (Hint: gebruik het woord voor “hoeveel”)
7. Ze heeft *ít nhất* drie talen geleerd. (Hint: gebruik het woord voor “minstens”)
8. We zagen *một vài* interessante films afgelopen week. (Hint: gebruik het woord voor “enkele”)
9. Hij gaf *toàn bộ* zijn aandacht aan het project. (Hint: gebruik het woord voor “alle”)
10. Er waren *khá nhiều* mensen bij de bijeenkomst. (Hint: gebruik het woord voor “best veel”)