Tweede voorwaardelijke oefeningen 1
2. Als hij harder *studeerde*, zou hij betere cijfers halen. (verleden tijd van “studeren”)
3. Als wij naar het feest *gingen*, zouden we veel plezier hebben. (verleden tijd van “gaan”)
4. Als jij meer tijd *had*, zou je meer kunnen lezen. (verleden tijd van “hebben”)
5. Als zij meer oefenden, *zouden* ze beter spreken. (hulpwerkwoord voor “zullen” in de tweede voorwaardelijke)
6. Als ik de waarheid *wist*, zou ik het je vertellen. (verleden tijd van “weten”)
7. Als jij vriendelijker *was*, zouden mensen je meer vertrouwen. (verleden tijd van “zijn”)
8. Als wij een auto *bezaten*, zouden we samen reizen. (verleden tijd van “bezitten”)
9. Als hij meer geld *had*, zou hij een nieuwe computer kopen. (verleden tijd van “hebben”)
10. Als zij eerder *kwamen*, zouden we samen kunnen beginnen. (verleden tijd van “komen”)
Tweede voorwaardelijke oefeningen 2
2. Als jij meer oefende, *zou* je sneller leren. (hulpwerkwoord voor “zullen” in de tweede voorwaardelijke)
3. Als hij niet zo moe *was*, zou hij langer blijven. (verleden tijd van “zijn”)
4. Als wij in Pakistan *woonden*, zouden we de cultuur beter begrijpen. (verleden tijd van “wonen”)
5. Als zij de kans *kregen*, zouden ze reizen. (verleden tijd van “krijgen”)
6. Als ik een boek *schreef*, zou ik het aan jou geven. (verleden tijd van “schrijven”)
7. Als jij mij hielp, *zou* ik het sneller afmaken. (hulpwerkwoord voor “zullen” in de tweede voorwaardelijke)
8. Als hij meer tijd *had*, zou hij Urdu leren. (verleden tijd van “hebben”)
9. Als wij beter luisterden, *zouden* we de les begrijpen. (hulpwerkwoord voor “zullen” in de tweede voorwaardelijke)
10. Als zij naar de markt *gingen*, zouden ze verse groenten kopen. (verleden tijd van “gaan”)