Eerste voorwaardelijke oefeningen 1
2. Als het vandaag regent, *blijf* ik thuis (gebruik de gebiedende wijs van ‘blijven’).
3. Als je hard *werkt* (tegenwoordige tijd van ‘werken’), zul je slagen.
4. Als hij op tijd komt, *beginnen* we de les (gebruik de gebiedende wijs van ‘beginnen’).
5. Als ik tijd *heb* (tegenwoordige tijd van ‘hebben’), zal ik je helpen.
6. Als wij Urdu *spreken* (tegenwoordige tijd van ‘spreken’), begrijp je het beter.
7. Als jij het boek *leest* (tegenwoordige tijd van ‘lezen’), leer je veel.
8. Als zij ziek is, *gaat* ze naar de dokter (tegenwoordige tijd van ‘gaan’).
9. Als de zon schijnt, *maken* we een wandeling (gebruik de gebiedende wijs van ‘maken’).
10. Als ik honger *heb* (tegenwoordige tijd van ‘hebben’), eet ik iets.
Eerste voorwaardelijke oefeningen 2
2. Als hij naar school *gaat* (tegenwoordige tijd van ‘gaan’), leert hij veel.
3. Als wij op tijd *komen* (tegenwoordige tijd van ‘komen’), begint de les op tijd.
4. Als zij hard *studeren* (tegenwoordige tijd van ‘studeren’), slagen ze zeker.
5. Als het koud is, *doe* ik een jas aan (gebruik de gebiedende wijs van ‘doen’).
6. Als jij hulp *nodig hebt* (tegenwoordige tijd van ‘nodig hebben’), vraag het gerust.
7. Als ik de kans *krijg* (tegenwoordige tijd van ‘krijgen’), reis ik naar Pakistan.
8. Als de leraar spreekt, *luister* je goed (gebruik de gebiedende wijs van ‘luisteren’).
9. Als zij de taal *oefenen* (tegenwoordige tijd van ‘oefenen’), worden ze beter.
10. Als jij het antwoord *weet* (tegenwoordige tijd van ‘weten’), vertel het ons.