Oefening 1: Kies het juiste bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord
2. Zij heeft een *mooie* jurk gedragen op het feest. (Hint: “mooie” beschrijft iets wat er prettig uitziet)
3. De *oude* man wandelde langzaam door het park. (Hint: “oude” geeft de leeftijd aan)
4. Wij hebben een *nieuw* boek gekocht in de winkel. (Hint: “nieuw” betekent recent gekocht of gemaakt)
5. De *snelle* auto reed voorbij op de snelweg. (Hint: “snelle” geeft aan dat iets zich snel verplaatst)
6. Hij drinkt graag *warme* thee in de ochtend. (Hint: “warme” beschrijft de temperatuur)
7. Mijn zus heeft een *gele* tas meegenomen naar school. (Hint: “gele” geeft een kleur aan)
8. De *drukke* straat was vol met mensen en auto’s. (Hint: “drukke” beschrijft een plaats met veel activiteit)
9. We zagen een *mooie* vogel in de tuin. (Hint: “mooie” benadrukt het aantrekkelijke uiterlijk)
10. De *lichte* jas is perfect voor de lente. (Hint: “lichte” betekent niet zwaar)
Oefening 2: Vul het juiste bijvoeglijk naamwoord in bij het zelfstandig naamwoord
2. Mijn vriend heeft een *groot* huis gekocht. (Hint: “groot” betekent met veel ruimte)
3. De *oude* boom staat al honderden jaren in het bos. (Hint: “oude” geeft aan dat iets lang bestaat)
4. Zij draagt een *rode* sjaal in de winter. (Hint: “rode” geeft de kleur aan)
5. Het was een *mooie* dag om te wandelen. (Hint: “mooie” betekent prettig of aantrekkelijk)
6. De *snelle* fiets won de race. (Hint: “snelle” betekent dat iets zich snel beweegt)
7. We hebben een *nieuw* huis gevonden. (Hint: “nieuw” betekent recent)
8. De *drukke* markt was vol met mensen. (Hint: “drukke” betekent veel activiteit)
9. Zij heeft een *lichte* tas voor school. (Hint: “lichte” betekent niet zwaar)
10. Het *gele* boek ligt op tafel. (Hint: “gele” geeft de kleur aan)