Kwantificatoroefening 1: Gebruik van algemene kwantificatoren
2. Mere paas *kuch* kitaabein hain. (Hint: Gebruik het woord voor ‘enkele’ of ‘wat’ in Urdu.)
3. Woh bazaar mein *koi* dukan nahi hai. (Hint: Gebruik het woord voor ‘geen’ bij zelfstandige naamwoorden.)
4. Tumne *bahut* kaam kiya hai aaj. (Hint: Kies het woord voor ‘veel’ of ‘erg veel’.)
5. *Har* baccha khel raha hai. (Hint: Gebruik het woord voor ‘ieder’ of ‘elk’.)
6. Maine *thoda* doodh piya. (Hint: Gebruik het woord voor ‘een beetje’ of ‘weinig’.)
7. Kya tumhare paas *kuch* paise hain? (Hint: Gebruik hetzelfde woord als in zin 2.)
8. Unhone *koi* jawab nahi diya. (Hint: Gebruik het woord voor ‘geen’ bij een antwoord.)
9. *Zyada* log party mein aaye thay. (Hint: Gebruik het woord voor ‘meer’ of ‘meeste’.)
10. Humne *sab* kaam complete kar liya. (Hint: Herhaal het woord voor ‘alle’.)
Kwantificatoroefening 2: Kwantificatoren in vragen en ontkenningen
2. Mujhe *kuch* khana chahiye. (Hint: Gebruik hetzelfde woord als in oefening 1 zin 2.)
3. Usne *koi* paigham nahi bheja. (Hint: Gebruik het woord voor ‘geen’ in ontkenningen.)
4. Kya tumne *sab* kaam kar liya? (Hint: Gebruik het woord voor ‘alle’ in een vraag.)
5. Humne *thoda* paani piya. (Hint: Gebruik het woord voor ‘een beetje’.)
6. Tumhare paas *bahut* doston hain. (Hint: Gebruik het woord voor ‘veel’.)
7. Kya *har* admi yahan aa sakta hai? (Hint: Gebruik het woord voor ‘ieder’ in een vraag.)
8. Maine *kuch* nahi samjha. (Hint: Gebruik het woord voor ‘niets’ of ‘geen enkele’.)
9. Unhone *zyada* paisa kharch kiya. (Hint: Gebruik het woord voor ‘meer’ of ‘meeste’.)
10. Kya tumne *koi* sawaal poocha? (Hint: Gebruik het woord voor ‘enige’ in een vraag.)