Oefening 1: Basis attributieve bijvoeglijke naamwoorden
2. Zij draagt een *سرخ* (rode) jurk op het feest.
3. Hij leest een *دلچسپ* (interessant) boek.
4. We hebben een *چھوٹا* (klein) huis gekocht.
5. De *پرانا* (oude) boom staat in het park.
6. Mijn vader rijdt een *نیا* (nieuwe) auto.
7. De *گرم* (hete) thee smaakt goed.
8. Zij heeft een *خوبصورت* (mooie) tuin.
9. Het is een *تیز* (snelle) fiets.
10. Ik eet graag *میٹھا* (zoet) fruit.
Oefening 2: Attributieve bijvoeglijke naamwoorden in context
2. Zij drinkt *ٹھنڈی* (koude) water na het sporten.
3. We bezoeken een *مشہور* (beroemde) museum.
4. Hij draagt een *سستا* (goedkope) jas.
5. De *صاف* (schone) kamer is klaar voor gasten.
6. Mijn zus heeft een *پیلا* (gele) tas.
7. De *خطرناک* (gevaarlijke) weg is afgesloten.
8. Ik zie een *خوشبودار* (geurende) bloem.
9. Het is een *قدیم* (antiek) meubelstuk.
10. De *تیز* (krachtige) wind waait vandaag.