Oefening 1: Basiszinnen met ontelbare zelfstandige naamwoorden
2. Zij koopt altijd verse *doodh* (دودھ) op de markt. Hint: Het Urdu-woord voor melk.
3. In de keuken is er veel *cheeni* (چینی) om thee te maken. Hint: Het Urdu-woord voor suiker.
4. Hij voegt een beetje *namak* (نمک) toe aan het eten. Hint: Het Urdu-woord voor zout.
5. Voor het bakken gebruiken we *aata* (آٹا). Hint: Het Urdu-woord voor meel.
6. De tuin heeft veel *mitti* (مٹی) nodig om bloemen te planten. Hint: Het Urdu-woord voor aarde/grond.
7. Ik heb nog wat *tel* (تیل) nodig om te koken. Hint: Het Urdu-woord voor olie.
8. Zij maakt soep met verse *sabzi* (سبزی). Hint: Het Urdu-woord voor groente.
9. De dokter zei dat ik meer *hawa* (ہوا) moet inademen. Hint: Het Urdu-woord voor lucht.
10. Voor het schoonmaken gebruiken we *pani* (پانی). Hint: Het Urdu-woord voor water.
Oefening 2: Zinnen met ontelbare zelfstandige naamwoorden en hoeveelheden
2. Hij heeft een beetje *cheeni* (چینی) in zijn koffie gedaan. Hint: Het Urdu-woord voor suiker.
3. We hebben genoeg *doodh* (دودھ) om te maken wat we nodig hebben. Hint: Het Urdu-woord voor melk.
4. Voor het recept heb je twee lepels *tel* (تیل) nodig. Hint: Het Urdu-woord voor olie.
5. De pot is vol met *sabzi* (سبزی). Hint: Het Urdu-woord voor groente, ontelbaar.
6. Zij voegt wat *namak* (نمک) toe voor de smaak. Hint: Het Urdu-woord voor zout.
7. Hij schenkt een glas *pani* (پانی) voor de dorst. Hint: Het Urdu-woord voor water.
8. We gebruiken veel *aata* (آٹا) om brood te maken. Hint: Het Urdu-woord voor meel.
9. Er zit veel *mitti* (مٹی) op de schoenen na het wandelen. Hint: Het Urdu-woord voor aarde/grond.
10. Ze ademt frisse *hawa* (ہوا) in tijdens het wandelen. Hint: Het Urdu-woord voor lucht.