Gerund-oefening 1: Gebruik van gerundium als onderwerp
2. *Writing* helpt mij mijn gedachten te ordenen. (Hint: Gebruik de gerundium van “write” om een handeling te benoemen die je doet.)
3. *Swimming* in de zee is verfrissend. (Hint: Gebruik de gerundium van “swim” voor een activiteit.)
4. *Dancing* maakt me gelukkig. (Hint: Gebruik de gerundium van “dance” om een plezierige activiteit aan te geven.)
5. *Cooking* kost tijd maar is leuk. (Hint: Gebruik de gerundium van “cook” om een handeling te benoemen.)
6. *Listening* naar muziek ontspant me. (Hint: Gebruik de gerundium van “listen” om een activiteit aan te duiden.)
7. *Traveling* verrijkt je leven. (Hint: Gebruik de gerundium van “travel” om een activiteit te beschrijven.)
8. *Learning* nieuwe talen is uitdagend. (Hint: Gebruik de gerundium van “learn” om een proces te benoemen.)
9. *Painting* vereist concentratie. (Hint: Gebruik de gerundium van “paint” om een creatieve handeling te benoemen.)
10. *Jogging* in het park is gezond. (Hint: Gebruik de gerundium van “jog” om een sportactiviteit aan te geven.)
Gerund-oefening 2: Gebruik van gerundium na voorzetsels
2. Zij is bang voor *flying* met het vliegtuig. (Hint: Gebruik de gerundium na het voorzetsel “voor” vertaald als “for” of “van”.)
3. Wij praten over *going* naar de markt. (Hint: Gebruik de gerundium na het voorzetsel “over”.)
4. Hij is goed in *solving* problemen. (Hint: Gebruik de gerundium na het voorzetsel “in”.)
5. Zij droomt van *traveling* rond de wereld. (Hint: Gebruik de gerundium na het voorzetsel “van”.)
6. Ik ben moe van het constant *working*. (Hint: Gebruik de gerundium na het voorzetsel “van”.)
7. We denken aan *moving* naar een nieuw huis. (Hint: Gebruik de gerundium na het voorzetsel “aan”.)
8. Hij is bezig met *preparing* voor het examen. (Hint: Gebruik de gerundium na het voorzetsel “met”.)
9. Ze is gewend aan *getting* vroeg op. (Hint: Gebruik de gerundium na het voorzetsel “aan”.)
10. Ik kijk uit naar *meeting* mijn vrienden. (Hint: Gebruik de gerundium na het voorzetsel “naar”.)