Werkwoordovereenkomstoefening 1: Tegenwoordige tijd
2. میں کتاب *پڑھتا* ہوں۔ (Gebruik de eerste persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd van “lezen”)
3. تم کھیل میں بہت اچھے *کھیلتے* ہو۔ (Gebruik de tweede persoon meervoud, tegenwoordige tijd van “spelen”)
4. ہم ہر روز ورزش *کرتے* ہیں۔ (Gebruik de eerste persoon meervoud, tegenwoordige tijd van “doen”)
5. وہ لڑکی بہت خوبصورت *ہوتی* ہے۔ (Gebruik de derde persoon enkelvoud vrouwelijk, tegenwoordige tijd van “zijn”)
6. آپ کتابیں *پڑھتے* ہیں۔ (Formele aanspreekvorm, tweede persoon meervoud, tegenwoordige tijd van “lezen”)
7. بچے اسکول میں خوشی سے *کھیلتے* ہیں۔ (Derde persoon meervoud, tegenwoordige tijd van “spelen”)
8. میں روزانہ چائے *پیتا* ہوں۔ (Eerste persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd van “drinken”)
9. تم ہمیشہ سچ *بولتے* ہو۔ (Tweede persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd van “spreken”)
10. وہ لوگ بازار میں خریداری *کرتے* ہیں۔ (Derde persoon meervoud, tegenwoordige tijd van “doen”)
Werkwoordovereenkomstoefening 2: Verleden tijd
2. وہ لڑکا کل اسکول *گیا*۔ (Derde persoon enkelvoud mannelijk, verleden tijd van “gaan”)
3. ہم نے پچھلے ہفتے کھانا *کھایا*۔ (Eerste persoon meervoud, verleden tijd van “eten”)
4. تم نے اپنے کام کو اچھے سے *کیا*۔ (Tweede persoon enkelvoud, verleden tijd van “doen”)
5. وہ عورت بازار سے سبزی *لائی*۔ (Derde persoon enkelvoud vrouwelijk, verleden tijd van “brengen/halen”)
6. بچوں نے کھیل کے بعد پانی *پیا*۔ (Derde persoon meervoud, verleden tijd van “drinken”)
7. آپ نے امتحان میں اچھے نمبر *لئے*۔ (Formele aanspreekvorm, tweede persoon meervoud, verleden tijd van “nemen/krijgen”)
8. میں نے اپنی کتاب میز پر *رکھی*۔ (Eerste persoon enkelvoud, verleden tijd van “leggen/plaatsen”)
9. تم نے مجھے سچ *بتایا*۔ (Tweede persoon enkelvoud, verleden tijd van “vertellen”)
10. وہ لوگ کل فلم *دیکھے*۔ (Derde persoon meervoud, verleden tijd van “zien”)