Oefening 1: Zelfstandige naamwoorden in enkelvoud
2. Mijn *بچہ* speelt buiten. (Hint: Een jong menselijk familielid.)
3. De *گھر* is groot en wit. (Hint: Waar mensen wonen.)
4. Ik heb een nieuwe *قلم*. (Hint: Je gebruikt het om te schrijven.)
5. De *درخت* staat in de tuin. (Hint: Een plant met een stam en bladeren.)
6. Haar *دوست* komt morgen op bezoek. (Hint: Iemand met wie je bevriend bent.)
7. De *پانی* is koud vandaag. (Hint: Wat je drinkt en in rivieren zit.)
8. Mijn *کمپیوٹر* werkt niet goed. (Hint: Een apparaat om te typen en internet te gebruiken.)
9. De *چائے* is heet. (Hint: Een warme drank die je vaak in de ochtend drinkt.)
10. Zijn *جانور* is een hond. (Hint: Een dier dat vaak als huisdier wordt gehouden.)
Oefening 2: Meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden
2. Mijn *بچے* spelen in het park. (Hint: Meervoud van kind.)
3. De *گھر* zijn dichtbij elkaar. (Hint: Meervoud van huis.)
4. Zij heeft meerdere *قلم* in haar tas. (Hint: Meervoud van pen.)
5. De *درخت* groeien snel. (Hint: Meervoud van boom.)
6. Onze *دوست* komen morgen. (Hint: Meervoud van vriend.)
7. De *پانی* is in de flessen. (Hint: Meervoudsvorm van water bestaat niet, let op het woord.)
8. De *کمپیوٹر* in het kantoor zijn nieuw. (Hint: Meervoud van computer.)
9. We drinken warme *چائے* in de winter. (Hint: Let op dat meervoud hetzelfde is als enkelvoud.)
10. De *جانور* in de dierentuin zijn verschillend. (Hint: Meervoud van dier.)