Oefening 1: Onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd
2. Jij *ging* naar de markt vanochtend (verleden tijd van go).
3. Hij *zag* een vogel in de tuin (verleden tijd van see).
4. Wij *namen* de bus naar school (verleden tijd van take).
5. Jullie *deden* het huiswerk op tijd (verleden tijd van do).
6. Zij *sprongen* in het zwembad (verleden tijd van jump, onregelmatig: spring is regelmatig, let op anders)!
7. Ik *was* erg moe na het werk (verleden tijd van be).
8. Jij *bracht* een cadeau voor haar mee (verleden tijd van bring).
9. Hij *schreef* een brief naar zijn vriend (verleden tijd van write).
10. Wij *kwamen* laat thuis vanavond (verleden tijd van come).
Oefening 2: Onregelmatige werkwoorden in voltooid deelwoord
2. Jij hebt het raam *gebroken* per ongeluk (voltooid deelwoord van break).
3. Zij heeft het probleem *opgelost* snel (voltooid deelwoord van solve, let op: solve is regelmatig, kies onregelmatig werkwoord).
4. Wij hebben het huis *gebouwd* samen (voltooid deelwoord van build).
5. Jullie hebben de film al *gezien* (voltooid deelwoord van see).
6. Hij heeft het eten *gemaakt* voor iedereen (voltooid deelwoord van make).
7. Ik heb mijn sleutels *verloren* gisteren (voltooid deelwoord van lose).
8. Jij hebt het lied *gezongen* mooi (voltooid deelwoord van sing).
9. Zij hebben de wedstrijd *gewonnen* makkelijk (voltooid deelwoord van win).
10. Wij hebben de nieuwe regels *begrepen* duidelijk (voltooid deelwoord van understand).