Oefening 1: Omzetten van directe naar indirecte spraak in de tegenwoordige tijd
2. Zij vertelt dat zij altijd *geliyor* (tegenwoordige tijd van gelmek).
3. De leraar zegt dat de studenten hard *öğreniyor* (tegenwoordige tijd van öğrenmek).
4. Mijn moeder zegt dat zij vaak *yemek yapıyor* (tegenwoordige tijd van yemek yapmak).
5. Hij zegt dat zijn broer nu *oynuyor* (tegenwoordige tijd van oynamak).
6. Zij zegt dat haar zus dagelijks *okuyor* (tegenwoordige tijd van okumak).
7. Hij meldt dat hij elke ochtend *koşuyor* (tegenwoordige tijd van koşmak).
8. De dokter zegt dat de patiënt beter *hissediyor* (tegenwoordige tijd van hissetmek).
9. Zij zegt dat zij vaak in het park *yürüyüyor* (tegenwoordige tijd van yürümek).
10. Hij vertelt dat zijn vader altijd *çalışıyor* (tegenwoordige tijd van çalışmak).
Oefening 2: Omzetten van directe naar indirecte spraak in de verleden tijd
2. Zij vertelde dat zij vorige week *gitti* (verleden tijd van gitmek).
3. De leraar zei dat de student hard *çalıştı* (verleden tijd van çalışmak).
4. Mijn vriend zei dat hij het boek al *okudu* (verleden tijd van okumak).
5. Zij zei dat haar zus gisteren *geldi* (verleden tijd van gelmek).
6. Hij vertelde dat hij vorige maand *koştu* (verleden tijd van koşmak).
7. De dokter zei dat de patiënt zich beter *hissetti* (verleden tijd van hissetmek).
8. Zij zei dat zij gisteren in het park *yürüdü* (verleden tijd van yürümek).
9. Hij zei dat zijn vader vorige week hard *çalıştı* (verleden tijd van çalışmak).
10. Zij vertelde dat zij het eten al *yaptı* (verleden tijd van yemek yapmak).