Werkwoordvervoegingen in de tegenwoordige tijd
2. Jij *yapıyorsun* je huiswerk elke dag. (Tegenwoordige tijd van ‘doen’, jij-vorm)
3. Zij *okuyor* een boek in de bibliotheek. (Tegenwoordige tijd van ‘lezen’, zij-vorm)
4. Wij *çalışıyoruz* hard voor het examen. (Tegenwoordige tijd van ‘werken’, wij-vorm)
5. Jullie *konuşuyorsunuz* Turkse les. (Tegenwoordige tijd van ‘spreken’, jullie-vorm)
6. Hij *yemek yiyor* in het restaurant. (Tegenwoordige tijd van ‘eten’, hij-vorm)
7. Zij *gidiyorlar* naar het park. (Tegenwoordige tijd van ‘gaan’, zij meervoud)
8. Ik *içiyorum* water elke ochtend. (Tegenwoordige tijd van ‘drinken’, ik-vorm)
9. Jij *öğreniyorsun* nieuwe woorden. (Tegenwoordige tijd van ‘leren’, jij-vorm)
10. Wij *izliyoruz* de film samen. (Tegenwoordige tijd van ‘kijken’, wij-vorm)
Verleden tijd oefenen met regelmatige werkwoorden
2. Jij *yaptın* het project snel af. (Verleden tijd van ‘doen’, jij-vorm)
3. Hij *okudu* het boek in één dag. (Verleden tijd van ‘lezen’, hij-vorm)
4. Wij *çalıştık* hard vorige week. (Verleden tijd van ‘werken’, wij-vorm)
5. Jullie *konuştunuz* met de leraar. (Verleden tijd van ‘spreken’, jullie-vorm)
6. Zij *yedi* het avondeten vroeg. (Verleden tijd van ‘eten’, zij enkelvoud)
7. Zij *geldiler* op tijd naar school. (Verleden tijd van ‘komen’, zij meervoud)
8. Ik *içtim* thee in de ochtend. (Verleden tijd van ‘drinken’, ik-vorm)
9. Jij *öğrendin* veel nieuwe woorden. (Verleden tijd van ‘leren’, jij-vorm)
10. Wij *izledik* een interessante documentaire. (Verleden tijd van ‘kijken’, wij-vorm)