Oefening 1: Bijzinnen met “çünkü” (omdat)
2. Zij studeert hard *çünkü* ze wil slagen. (Gebruik het woord voor ‘omdat’)
3. Wij gaan vroeg naar bed *çünkü* we zijn moe. (Gebruik het woord voor ‘omdat’)
4. Hij eet snel *çünkü* hij heeft honger. (Gebruik het woord voor ‘omdat’)
5. Jij koopt een jas *çünkü* het is koud buiten. (Gebruik het woord voor ‘omdat’)
6. De kinderen spelen binnen *çünkü* het regent buiten. (Gebruik het woord voor ‘omdat’)
7. Ik neem een paraplu mee *çünkü* het gaat misschien regenen. (Gebruik het woord voor ‘omdat’)
8. Zij werkt hard *çünkü* ze wil promotie krijgen. (Gebruik het woord voor ‘omdat’)
9. Wij blijven thuis *çünkü* we zijn verkouden. (Gebruik het woord voor ‘omdat’)
10. Hij koopt veel boeken *çünkü* hij houdt van lezen. (Gebruik het woord voor ‘omdat’)
Oefening 2: Bijzinnen met “eğer” (als/indien)
2. *Eğer* jij komt, maken we een feest. (Gebruik het woord voor ‘als/indien’)
3. *Eğer* hij tijd heeft, helpt hij ons. (Gebruik het woord voor ‘als/indien’)
4. *Eğer* we op tijd zijn, nemen we de bus. (Gebruik het woord voor ‘als/indien’)
5. *Eğer* zij wint, is ze erg blij. (Gebruik het woord voor ‘als/indien’)
6. *Eğer* jij studeert, haal je goede cijfers. (Gebruik het woord voor ‘als/indien’)
7. *Eğer* het mooi weer is, gaan we wandelen. (Gebruik het woord voor ‘als/indien’)
8. *Eğer* ik genoeg geld heb, koop ik een auto. (Gebruik het woord voor ‘als/indien’)
9. *Eğer* zij komt, gaan we samen eten. (Gebruik het woord voor ‘als/indien’)
10. *Eğer* jij moe bent, rust dan uit. (Gebruik het woord voor ‘als/indien’)