Oefening 1: Telbare zelfstandige naamwoorden met meervoudsvorm
2. Zij ziet vijf *elma* (appel) op tafel.
3. Wij hebben twee *kalem* (pen) nodig.
4. Er zijn vier *araba* (auto) in de straat.
5. De leraar gaf zes *soru* (vraag) aan de klas.
6. Jij hebt zeven *çanta* (tas) gezien in de winkel.
7. Mijn broer heeft acht *köpek* (hond).
8. We hebben negen *masa* (tafel) in het lokaal.
9. Zij vindt tien *kuş* (vogel) in de tuin.
10. Er staan twaalf *sandalye* (stoel) in de zaal.
Oefening 2: Gebruik van telwoorden met telbare zelfstandige naamwoorden
2. Hij heeft *iki* (twee) *araba*.
3. Zij eet *üç* (drie) *kitap* niet, maar *üç* *elma* wel.
4. Wij zien *dört* (vier) *köpek* in het park.
5. Jij hebt *beş* (vijf) *kalem* in je tas.
6. De klas telt *altı* (zes) *öğrenci*.
7. Er zijn *yedi* (zeven) *masa* in de kamer.
8. Zij koopt *sekiz* (acht) *çanta* voor haar vrienden.
9. Ik vind *dokuz* (negen) *kitap* op de plank.
10. Hij heeft *on* (tien) *sandalye* in de zaal gezet.