Oefening 1: Eigennamen in Thaise zinnen met persoonsnamen
2. Heeft *อร* al haar huiswerk gemaakt? (Plaats de naam van een vrouw in de zin)
3. *วิชัย* werkt in een groot bedrijf. (Vul de naam van een man in de zin in)
4. Mijn vriend heet *นรินทร์*. (Gebruik een Thaise jongensnaam)
5. *ลลิตา* is een goede lerares. (Voeg een Thaise meisjesnaam toe)
6. Gisteren sprak ik met *สมศักดิ์*. (Gebruik een Thaise naam in de verleden tijd)
7. *พิมพ์ชนก* woont in Bangkok. (Vul de naam van een Thaise vrouw in)
8. *อาทิตย์* speelt graag voetbal. (Gebruik een Thaise jongensnaam)
9. De leraar heet *ประเสริฐ*. (Plaats een Thaise mannelijk naam in de zin)
10. *จิราภา* leest elke avond een boek. (Gebruik een Thaise meisjesnaam in de zin)
Oefening 2: Eigennamen in Thaise zinnen met plaats- en bedrijfsnamen
2. *เชียงใหม่* is een populaire toeristische bestemming. (Plaats de naam van een Thaise stad)
3. Het kantoor van het bedrijf *ไทยเบฟ* is hier dichtbij. (Gebruik een bekende bedrijfsnaam)
4. We gaan dit weekend naar *ภูเก็ต*. (Vul de naam van een eiland in)
5. Het museum in *อยุธยา* is erg interessant. (Gebruik de naam van een historische stad)
6. Mijn vriend werkt bij *การบินไทย*. (Voeg de naam van een luchtvaartmaatschappij toe)
7. De markt in *ตลาดน้ำดำเนินสะดวก* is druk op zondag. (Plaats de naam van een drijvende markt)
8. *หัวหิน* is een mooie plek om te ontspannen. (Gebruik een naam van een kustplaats)
9. Het nieuwe winkelcentrum heet *เซ็นทรัลเวิลด์*. (Gebruik een bekende winkelnaam)
10. We reizen met de trein naar *นครราชสีมา*. (Plaats de naam van een provinciale stad)