Oefening 1: Basiswerkwoorden in de verleden tijd
2. Jij *ไป* (went) naar de markt gisteren.
3. Zij *นอน* (slept) laat gisteren.
4. Wij *เรียน* (studied) Thais vorige week.
5. Hij *อ่าน* (read) een boek gisteren.
6. Jij *ดื่ม* (drank) water vanmorgen.
7. Zij *เขียน* (wrote) een brief gisteren.
8. Ik *ดู* (watched) een film gisteren.
9. Wij *ฟัง* (listened) naar muziek gisteren.
10. Hij *ทำ* (did/made) zijn huiswerk gisteren.
Oefening 2: Zinnen met dagelijkse activiteiten in de verleden tijd
2. Zij *เดิน* (walked) naar school gisteren.
3. Wij *ซื้อ* (bought) fruit op de markt.
4. Hij *พูด* (spoke) met zijn vriend gisteren.
5. Jij *ช่วย* (helped) je moeder gisteren.
6. Ik *เล่น* (played) voetbal gisteren.
7. Zij *ทำงาน* (worked) hard vorige week.
8. Wij *ขับ* (drove) naar het park gisteren.
9. Hij *รอ* (waited) op de bus gisteren.
10. Jij *พักผ่อน* (rested) in het weekend.