Oefening 1: Gebruik van voegwoorden in complexe zinnen
2. Hovoril som mu, aby *prišiel* skôr. (Gebruik de gebiedende wijs in de bijzin na „aby“.)
3. Neviem, či *príde* na večierok. (Gebruik het juiste werkwoord in de tegenwoordige tijd bij „či“.)
4. Povieš mi, keď *budeš* hotový? (Gebruik de toekomende tijd in de bijzin na „keď“.)
5. Hoci *pršalo*, išli sme na prechádzku. (Gebruik de verleden tijd van „pršať“ in een toegevende bijzin.)
6. Keď *bol* malý, rád čítal knihy. (Gebruik de verleden tijd van „byť“ in een tijdsbepaling.)
7. Nemôžem ísť, pretože *mám* veľa práce. (Gebruik de tegenwoordige tijd om een reden aan te geven.)
8. Povedal, že *príde* o siedmej. (Gebruik de tegenwoordige tijd in een indirecte rede.)
9. Ak *zavoláš*, prídem hneď. (Gebruik de tegenwoordige tijd in een voorwaardelijke bijzin.)
10. Dúfam, že *bude* pekne zajtra. (Gebruik de toekomende tijd in een hoop uitdrukken.)
Oefening 2: Samenstellen van complexe zinnen met juiste werkwoordsvormen
2. Hneď ako *prídeš*, začneme stretnutie. (Gebruik de toekomende tijd in een tijdsbepaling met „hneď ako“.)
3. On nevie, kedy *bude* doma. (Gebruik de toekomende tijd in een indirecte vraag.)
4. Povedala, že *bola* v Bratislave minulý týždeň. (Gebruik de verleden tijd in indirecte rede.)
5. Ak by som mal čas, *šiel* by som s tebou do kina. (Gebruik de verleden tijd in de voorwaardelijke wijs.)
6. Nechcem, aby si *bol* smutný. (Gebruik de aanvoegende wijs na „aby“.)
7. Uvidíme, či *príde* na čas. (Gebruik de tegenwoordige tijd in een vraagzin met „či“.)
8. Kým *čítal* knihu, zvonil telefón. (Gebruik de verleden tijd in een tijdsbepaling met „kým“.)
9. Myslíš, že *bude* pršať zajtra? (Gebruik de toekomende tijd in een vraag.)
10. Dúfam, že *nájdeme* riešenie. (Gebruik de tegenwoordige tijd van „nájsť“ in een bijzin na „že“.)