Oefening 1: Voegwoorden in samengestelde zinnen
2. On zna da *će* doći sutra. (Gebruik het juiste werkwoord om toekomstige tijd aan te geven)
3. Ne idem u školu jer *sam* bolestan. (Gebruik het juiste werkwoord om een toestand aan te geven)
4. Volim kada *igramo* fudbal zajedno. (Gebruik het juiste werkwoord in de tegenwoordige tijd)
5. Rekao je da *će* pomoći sa zadatkom. (Gebruik het juiste werkwoord om een toekomstige handeling aan te geven)
6. Idem u prodavnicu i *kupujem* hleb. (Gebruik het juiste werkwoord om een handeling in het heden te beschrijven)
7. Ako *padne* kiša, ostajemo kod kuće. (Gebruik het juiste werkwoord in de tegenwoordige tijd voor een voorwaardelijke zin)
8. Iako *je* kasno, još uvek radim. (Gebruik het juiste werkwoord om een tegenstelling aan te geven)
9. Ne znam da li *će* doći večeras. (Gebruik het juiste werkwoord om onzekerheid uit te drukken)
10. Dok *slušam* muziku, učim za ispit. (Gebruik het juiste werkwoord om twee gelijktijdige handelingen te beschrijven)
Oefening 2: Werkwoordsvormen in samengestelde zinnen
2. On je rekao da *voli* da čita knjige. (Gebruik de juiste tegenwoordige tijd)
3. Ako *ima* vremena, dolazi na sastanak. (Gebruik de juiste tegenwoordige tijd voor voorwaarde)
4. Pošto *je* završila školu, traži posao. (Gebruik het juiste werkwoord om tijd aan te geven)
5. Iako *sam* umoran, idem na trening. (Gebruik het juiste werkwoord om tegenstelling aan te geven)
6. Dok *radim*, ne volim da me neko ometa. (Gebruik het juiste werkwoord om gelijktijdigheid uit te drukken)
7. Želim da *učim* srpski jezik bolje. (Gebruik het juiste werkwoord om een wens uit te drukken)
8. On ne zna da li *će* doći na večeru. (Gebruik het juiste werkwoord om onzekerheid aan te geven)
9. Kada *stigneš*, javi mi se. (Gebruik de juiste gebiedende wijs of toekomende tijd)
10. Volim da *gledam* filmove kad je napolju loše vreme. (Gebruik het juiste werkwoord om een gewoonte uit te drukken)