Oefening 1: Bezittelijke voornaamwoorden in de enkelvoudige vorm
2. Is dat *casa ta*? (jouw huis). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jouw” bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.
3. Hij toont *fratele său* (zijn broer). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “zijn” bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.
4. Wij bezoeken *prietenul nostru* (onze vriend). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “onze” bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.
5. Zij leest *revista ei* (haar tijdschrift). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “haar” bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.
6. Jullie zien *mașina voastră* (jullie auto). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jullie” bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.
7. De kinderen spelen met *jucăria lor* (hun speelgoed). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “hun” bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.
8. Ik heb *telefonul meu* bij me. (mijn telefoon). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “mijn” bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.
9. Jij houdt van *pălăria ta* (jouw hoed). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jouw” bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.
10. Hij draagt altijd *ceasul său* (zijn horloge). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “zijn” bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.
Oefening 2: Bezittelijke voornaamwoorden in de meervoudsvorm
2. Heb je *casele tale* gezien? (jouw huizen). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jouw” bij een vrouwelijk meervoud.
3. Wij bezoeken *frații noștri* (onze broers). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “onze” bij een mannelijk meervoud.
4. Zij bewonderen *prietenele lor* (hun vriendinnen). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “hun” bij een vrouwelijk meervoud.
5. Jullie kopen *mașinile voastre* (jullie auto’s). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jullie” bij een vrouwelijk meervoud.
6. Ik luister naar *melodiile mele* (mijn liedjes). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “mijn” bij een vrouwelijk meervoud.
7. Jij zoekt *pălăriile tale* (jouw hoeden). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jouw” bij een vrouwelijk meervoud.
8. Hij draagt *ceasurile sale* (zijn horloges). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “zijn” bij een mannelijk meervoud.
9. Wij eten met *familiile noastre* (onze families). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “onze” bij een vrouwelijk meervoud.
10. Zij spreken over *prieteni lor* (hun vrienden). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “hun” bij een mannelijk meervoud.