Oefening 1: Onbepaalde lidwoorden in het enkelvoud
2. Zij heeft *o* boek gekocht. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, “een”)
3. Hij eet *un* appel. (Hint: mannelijk enkelvoud, “een”)
4. Dit is *o* mooie bloem. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, “een”)
5. Wij vinden *un* hond in het park. (Hint: mannelijk enkelvoud, “een”)
6. Jij leest *o* interessante krant. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, “een”)
7. Er staat *un* tafel in de kamer. (Hint: mannelijk enkelvoud, “een”)
8. Ik heb *o* auto gezien. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, “een”)
9. Hij neemt *un* glas water. (Hint: mannelijk enkelvoud, “een”)
10. Zij draagt *o* jurk vandaag. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, “een”)
Oefening 2: Onbepaalde lidwoorden met bijvoeglijke naamwoorden
2. Zij koopt *o* mooie tas. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, “een” met bijvoeglijk naamwoord)
3. Hij ziet *un* klein kind. (Hint: mannelijk enkelvoud, “een” met bijvoeglijk naamwoord)
4. Wij hebben *o* nieuwe computer. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, “een” met bijvoeglijk naamwoord)
5. Jij leest *un* interessant boek. (Hint: mannelijk enkelvoud, “een” met bijvoeglijk naamwoord)
6. Er is *o* oude boom in de tuin. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, “een” met bijvoeglijk naamwoord)
7. Ik wil *un* vers brood. (Hint: mannelijk enkelvoud, “een” met bijvoeglijk naamwoord)
8. Zij draagt *o* rode jas. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, “een” met bijvoeglijk naamwoord)
9. Hij koopt *un* dure fiets. (Hint: mannelijk enkelvoud, “een” met bijvoeglijk naamwoord)
10. Wij zien *o* blauwe lucht. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, “een” met bijvoeglijk naamwoord)