Oefening 1: Bijwoorden van manieren in eenvoudige zinnen
2. Hij schrijft *be zourat* (snel) zijn naam. Hint: Kies een bijwoord dat “snel” betekent.
3. De kinderen spelen *khoshhal* (blij) buiten. Hint: Dit is een bijwoord dat “blij” betekent.
4. De leraar spreekt *ba tavajoh* (voorzichtig) met de leerlingen. Hint: Gebruik een bijwoord dat “voorzichtig” betekent.
5. Zij werkt *ba shadabi* (hard) aan haar project. Hint: Kies een bijwoord dat “hard” betekent.
6. Hij antwoordt *ba shafafiyat* (duidelijk) op de vraag. Hint: Een bijwoord dat “duidelijk” betekent.
7. De hond rent *be shadi* (snel) in het park. Hint: Kies een bijwoord dat “snel” betekent.
8. Zij zingt *ba delgoshi* (met plezier). Hint: Gebruik een bijwoord dat “met plezier” betekent.
9. Hij leest het boek *ba tamarkoz* (concentratie). Hint: Dit bijwoord betekent “concentratie”.
10. De student studeert *ba sabr* (geduldig) voor het examen. Hint: Een bijwoord dat “geduldig” betekent.
Oefening 2: Gebruik van bijwoorden van manieren in zinnen met werkwoorden
2. Hij praat *be shadi* (snel) met zijn vrienden. Hint: Kies een bijwoord dat “snel” betekent.
3. De student schrijft *ba sahih* (correct) zijn antwoorden. Hint: Gebruik een bijwoord dat “correct” betekent.
4. Zij danst *ba shadabi* (met energie). Hint: Kies een bijwoord dat “met energie” betekent.
5. Hij werkt *ba tavanaei* (bekwaam) aan het project. Hint: Dit bijwoord betekent “bekwaam”.
6. De kok snijdt de groenten *be zourat* (snel). Hint: Gebruik een bijwoord dat “snel” betekent.
7. Zij luistert *ba tavajoh* (aandachtig) naar de leraar. Hint: Kies een bijwoord dat “aandachtig” betekent.
8. Hij rent *ba shadi* (snel) naar huis. Hint: Gebruik een bijwoord dat “snel” betekent.
9. De kinderen spelen *be khoshhali* (blij) in de tuin. Hint: Kies een bijwoord dat “blij” betekent.
10. Zij schrijft het verslag *ba sabr* (geduldig). Hint: Gebruik een bijwoord dat “geduldig” betekent.