Oefening 1: Bijwoorden van plaats in eenvoudige zinnen
2. De kat slaapt *inja* op de bank. (Gebruik het Perzische woord voor ‘hier’ om aan te geven waar de kat is.)
3. Mijn huis is *pish* van de school. (Gebruik het Perzische woord voor ‘voor’ om aan te geven waar mijn huis ligt.)
4. De winkel is *posht* van het park. (Gebruik het Perzische woord voor ‘achter’ om locatie aan te geven.)
5. Hij staat *kenar* de deur. (Gebruik het Perzische woord voor ‘naast’ om de positie te beschrijven.)
6. De fiets staat *zir* de boom. (Gebruik het Perzische woord voor ‘onder’ om de plaats aan te geven.)
7. De vogel vliegt *balâ* in de lucht. (Gebruik het Perzische woord voor ‘boven’ om de positie te beschrijven.)
8. We zitten *bâli* de rivier. (Gebruik het Perzische woord voor ’tegenover’ om de locatie te geven.)
9. De pen ligt *dârâ* in de la. (Gebruik het Perzische woord voor ‘daar’ om plaats aan te geven.)
10. Zij woont *bale* het station. (Gebruik het Perzische woord voor ‘boven’ om locatie aan te geven.)
Oefening 2: Bijwoorden van plaats in context
2. De auto staat *posht* het huis geparkeerd. (Gebruik het Perzische woord voor ‘achter’ om locatie te beschrijven.)
3. De kat zit *kenar* de stoel. (Gebruik het Perzische woord voor ‘naast’ om de positie te beschrijven.)
4. De lamp hangt *balâ* de tafel. (Gebruik het Perzische woord voor ‘boven’ om locatie aan te geven.)
5. De sleutels liggen *zir* het kussen. (Gebruik het Perzische woord voor ‘onder’ om plaats te beschrijven.)
6. We ontmoeten elkaar *pish* het café. (Gebruik het Perzische woord voor ‘voor’ om een ontmoetingsplek aan te geven.)
7. De vogel zit *bâli* het raam. (Gebruik het Perzische woord voor ’tegenover’ om locatie te beschrijven.)
8. Zij staat *dar* bij de ingang. (Gebruik het Perzische woord voor ‘daar’ om aan te geven waar zij is.)
9. Het schilderij hangt *bale* de muur. (Gebruik het Perzische woord voor ‘boven’ om locatie aan te geven.)
10. De postbode staat *inja* bij de deur. (Gebruik het Perzische woord voor ‘hier’ om plaats aan te geven.)