Oefening 1: Predikaatbijvoeglijke naamwoorden herkennen
2. Zij is *blij*. (Denk aan het beschrijven van een gevoel of toestand van het onderwerp)
3. De man was *moe*. (Gebruik het juiste bijvoeglijk naamwoord na het werkwoord ‘zijn’)
4. De bloemen zijn *mooi*. (Eigenschap van het onderwerp aangeven)
5. Het weer is *koud*. (Toestand van het onderwerp)
6. Mijn broer is *slim*. (Een karaktereigenschap beschrijven)
7. De koffie is *heet*. (Temperatuur aangeven)
8. De kat is *zwart*. (Kleur beschrijven na het werkwoord ‘zijn’)
9. De kinderen zijn *vermoeid*. (Toestand na een activiteit)
10. Het boek is *interessant*. (Eigenschap van een ding)
Oefening 2: Predikaatbijvoeglijke naamwoorden invullen
2. Mijn vader is *sterk*. (Een fysieke eigenschap)
3. De melk is *vers*. (Toestand van een product)
4. De film was *saai*. (Beoordeling van een ervaring)
5. De stoel is *comfortabel*. (Kenmerk van een voorwerp)
6. Het water is *diep*. (Eigenschap van iets natuurlijks)
7. De leraar is *vriendelijk*. (Persoonlijke eigenschap)
8. De muziek is *hard*. (Volume van geluid)
9. Het kind is *blij*. (Emotionele toestand)
10. De taart is *lekker*. (Smaak beschrijven)