Oefening 1: Ontkennende zinnen met “ikke”
2. Han *går* ikke til skolen i dag. (Gebruik “ikke” na het werkwoord om te ontkennen.)
3. Vi *ser* ikke på TV nå. (De ontkenning komt direct na het werkwoord.)
4. Du *snakker* ikke norsk. (Plaats “ikke” na het werkwoord in de zin.)
5. Hun *drikker* ikke kaffe om morgenen. (Ontkenning met “ikke” na het werkwoord.)
6. De *jobber* ikke i helgen. (Gebruik “ikke” voor het ontkennen van de actie.)
7. Jeg *forstår* ikke spørsmålet. (Let op dat “ikke” na het werkwoord komt.)
8. Vi *kjører* ikke bil i dag. (Plaats “ikke” na het vervoegde werkwoord.)
9. Han *leser* ikke boka nå. (Ontkenning met “ikke” na het werkwoord.)
10. Du *spiller* ikke fotball. (Gebruik “ikke” na het werkwoord om te ontkennen.)
Oefening 2: Ontkennende zinnen met “ingen” en “ingenting”
2. Han har *ingenting* å si. (“Ingenting” betekent “niets” en wordt gebruikt als zelfstandig naamwoord.)
3. Vi ser *ingen* biler på veien. (Gebruik “ingen” voor ontkenning van meervoudige zelfstandige naamwoorden.)
4. Hun har *ingen* venner i byen. (Let op het gebruik van “ingen” bij het ontkennen van bezit.)
5. De finner *ingenting* interessant. (Gebruik “ingenting” om te zeggen “niets”.)
6. Jeg har *ingen* tid i dag. (“Ingen” wordt gebruikt voor ontkenning van onmeetbare dingen zoals tijd.)
7. Du har *ingen* idé om hva som skjedde. (Gebruik “ingen” voor ontkenning van zelfstandige naamwoorden.)
8. Vi har *ingenting* å gjøre nå. (Let op dat “ingenting” wordt gebruikt als onderwerp of lijdend voorwerp.)
9. Han har *ingen* lommelykt. (“Ingen” ontkent bezit of aanwezigheid.)
10. Jeg ser *ingen* fugler i hagen. (Gebruik “ingen” voor ontkenning van meervoud.)