Oefening 1: Vraagwoorden in vragende zinnen
2. *Hvor* bor du? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘waar’ om naar een plaats te vragen.)
3. *Når* kommer toget? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘wanneer’ om naar een tijd te vragen.)
4. *Hvem* ringer du til? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘wie’ om naar een persoon te vragen.)
5. *Hvorfor* studerer du norsk? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘waarom’ om naar een reden te vragen.)
6. *Hvordan* går det? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘hoe’ om naar de staat of situatie te vragen.)
7. *Hva* spiser du til frokost? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘wat’ om naar een object of ding te vragen.)
8. *Hvilken* bok leser du? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘welke’ bij eenkeuze uit meerdere opties.)
9. *Hvor mye* koster det? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘hoeveel’ bij onzijdige zelfstandige naamwoorden.)
10. *Hvor mange* søsken har du? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘hoeveel’ bij meervoudige telbare dingen.)
Oefening 2: Vragende zinnen met werkwoorden
2. *Kan* du hjelpe meg? (Hint: Gebruik het modale werkwoord ‘kunne/kan’ om een verzoek te maken.)
3. *Bor* han i Oslo? (Hint: Begin de vraag met het werkwoord ‘å bo’ vervoegd in de derde persoon.)
4. *Vil* dere gå på kino? (Hint: Gebruik het werkwoord ‘vil’ om een wens of intentie te vragen.)
5. *Jobber* hun i butikken? (Hint: Gebruik het werkwoord ‘å jobbe’ in de vragende vorm.)
6. *Ser* du på TV nå? (Hint: Gebruik het werkwoord ‘å se’ aan het begin van de vraag.)
7. *Liker* du kaffe? (Hint: Gebruik het werkwoord ‘å like’ om voorkeur te vragen.)
8. *Hjelper* de oss? (Hint: Gebruik het werkwoord ‘å hjelpe’ in een vragende zin.)
9. *Reiser* hun til Bergen i morgen? (Hint: Gebruik het werkwoord ‘å reise’ om te vragen over plannen.)
10. *Snakker* du engelsk? (Hint: Plaats het werkwoord ‘å snakke’ aan het begin van de vraag.)