Voorzetsels met muziekinstrumenten
2. Jeg øver *på* pianoet hver dag. (Welk voorzetsel gebruik je om te zeggen dat je oefent met een instrument?)
3. Han lærer å spille *på* fiolin. (Welk voorzetsel hoort bij het leren spelen van een instrument?)
4. Vi spiller *på* trommer i bandet. (Noors voorzetsel voor ‘op’ bij het bespelen van een percussie-instrument.)
5. Hun øver *på* fløyten til konserten. (Welk voorzetsel gebruik je bij het oefenen op een blaasinstrument?)
6. Barna spiller *på* xylofonen i musikktimen. (Voorzetsel dat hoort bij het bespelen van een instrument in de Noorse taal.)
7. Jeg spiller *på* saksofonen i orkesteret. (Gebruik het juiste voorzetsel bij het bespelen van een blaasinstrument.)
8. Han øver *på* trompeten hver kveld. (Welk voorzetsel hoort bij oefenen op een blaasinstrument?)
9. De spiller *på* keyboardet sammen. (Gebruik het juiste voorzetsel bij het spelen van een toetseninstrument.)
10. Vi øver *på* klarinetten til forestillingen. (Welk voorzetsel hoort bij het oefenen op een blaasinstrument?)
Voorzetsels met andere instrumenten en gereedschap
2. Jeg maler et bilde *med* penselen. (Welk voorzetsel gebruik je om aan te geven waarmee je iets doet?)
3. De kutter treet *med* sagen. (Voorzetsel dat hoort bij het gebruik van een gereedschap.)
4. Hun rører i gryten *med* en skje. (Welk voorzetsel hoort bij het hanteren van een keukengerei?)
5. Vi måler lengden *med* linjalen. (Gebruik het juiste voorzetsel bij het meten met een instrument.)
6. Han banker spikeren *med* hammeren. (Welk voorzetsel gebruik je bij het gebruik van een hamer?)
7. Jeg skriver notater *med* datamaskinen. (Gebruik het voorzetsel dat aangeeft gebruik van een apparaat.)
8. Hun rister flasken *med* hånden. (Welk voorzetsel hoort bij het gebruik van lichaamsdelen als instrument?)
9. Vi åpner boksen *med* kniven. (Gebruik het juiste voorzetsel bij het openen met een mes.)
10. Han blander ingrediensene *med* vispen. (Welk voorzetsel gebruik je bij het gebruik van een keukeninstrument?)