Oefening 1: Voorzetsels van de rede – basisgebruik
2. Vi dro tidlig *for* å rekke toget. (Gebruik een voorzetsel dat een doel of reden aangeeft.)
3. Hun fikk ikke lov *på grunn av* alderen sin. (Gebruik een voorzetsel om oorzaak aan te geven.)
4. De stoppet kampen *på grunn av* regnet. (Gebruik een voorzetsel dat “vanwege” betekent.)
5. Jeg studerer norsk *for* å kunne snakke bedre. (Gebruik een voorzetsel dat een doel uitdrukt.)
6. Hun ringte meg *på grunn av* en viktig beskjed. (Gebruik een voorzetsel dat “vanwege” betekent.)
7. Vi feiret bursdagen hans *for* at han er snill. (Gebruik een voorzetsel dat een reden geeft.)
8. Han kom for sent *på grunn av* trafikken. (Gebruik een voorzetsel voor oorzaak.)
9. Jeg jobber hardt *for* å lykkes. (Gebruik een voorzetsel dat een doel aanduidt.)
10. Hun spiste ikke middag *på grunn av* matallergi. (Gebruik een voorzetsel dat een reden aangeeft.)
Oefening 2: Voorzetsels van de rede in context
2. Han kjøpte blomster *for* å glede henne. (Gebruik een voorzetsel dat een doel uitdrukt.)
3. Barnet gråt *på grunn av* smerte. (Gebruik een voorzetsel dat “vanwege” betekent.)
4. De reiste tidlig *for* å få plass på flyet. (Gebruik een voorzetsel dat een reden of doel aangeeft.)
5. Jeg kom sent *på grunn av* bussforsinkelse. (Gebruik een voorzetsel voor oorzaak.)
6. Hun sa opp jobben *på grunn av* stress. (Gebruik een voorzetsel dat een reden uitdrukt.)
7. Vi lærte mye *for* å bestå eksamen. (Gebruik een voorzetsel dat een doel aangeeft.)
8. Han ble hjemme *på grunn av* influensa. (Gebruik een voorzetsel dat een oorzaak aangeeft.)
9. De gikk tidlig hjem *for* å hvile. (Gebruik een voorzetsel dat doel uitdrukt.)
10. Jeg spiste ikke kake *på grunn av* diett. (Gebruik een voorzetsel dat een reden geeft.)