Oefening 1: Genitief van enkelvoudige zelfstandige naamwoorden
2. Jeg har lånt *larses* sykkel. (Gebruik ‘-s’ om bezit aan te geven)
3. Vi besøkte *olavs* hus i går. (Gebruik ‘-s’ om bezit aan te geven)
4. *Maries* katt er veldig søt. (Gebruik ‘-s’ om bezit aan te geven)
5. Jeg liker *peters* bil. (Gebruik ‘-s’ om bezit aan te geven)
6. *Annies* venn bor i Oslo. (Gebruik ‘-s’ om bezit aan te geven)
7. Dette er *stines* favorittfilm. (Gebruik ‘-s’ om bezit aan te geven)
8. Jeg har sett *jons* nye jobb. (Gebruik ‘-s’ om bezit aan te geven)
9. *Evas* hage er full av blomster. (Gebruik ‘-s’ om bezit aan te geven)
10. Han besøkte *marias* kontor i dag. (Gebruik ‘-s’ om bezit aan te geven)
Oefening 2: Genitief bij samengestelde en meervoudige zelfstandige naamwoorden
2. *Lærernes* møter er viktige. (Meervoudsgenitief, bezit van meerdere leraren)
3. *Kattens* pels er myk. (Enkelvoud met ‘-ens’ voor woorden die eindigen op medeklinker)
4. Jeg fant *vennenes* husnøkler. (Meervoudsgenitief, bezit van meerdere vrienden)
5. *Selskapets* regler må følges. (Genitief bij bedrijfsnamen, enkelvoud)
6. *Bøkene* sine omslag er fargerike. (Meervoud, hier geen genitief maar bezittelijk voornaamwoord)
7. *Barnets* lekser er vanskelige. (Enkelvoud met ‘-ets’ bij woorden die eindigen op -t)
8. *Foreldrenes* ansvar er stort. (Meervoudsgenitief, bezit van meerdere ouders)
9. Jeg likte *byens* sentrum. (Enkelvoud met ‘-ens’ bij woorden die eindigen op medeklinker)
10. *Søsknens* samhold er sterkt. (Meervoudsgenitief van ‘søster’ of ‘sønn’ samengestelde vorm)