Oefening 1: Enkelvoud en meervoud van zelfstandige naamwoorden
2. Barna leker med *baller* i parken. (Hint: meervoud van ‘ball’)
3. Hun kjøpte en ny *stol* til kjøkkenet. (Hint: enkelvoud, mannelijk woord voor ‘stoel’)
4. Vi har mange *bøker* i biblioteket. (Hint: meervoud van ‘bok’)
5. Han har en stor *hund*. (Hint: enkelvoud, mannelijk woord voor ‘hond’)
6. De ser på *husene* i gaten. (Hint: meervoud van ‘hus’)
7. Jeg trenger en *penn* for å skrive. (Hint: enkelvoud, mannelijk woord voor ‘pen’)
8. Barna har mange *leker*. (Hint: meervoud van ‘leke’, wat ‘speelgoed’ betekent)
9. Hun kjøpte en ny *veske*. (Hint: enkelvoud, vrouwelijk woord voor ’tas’)
10. Vi besøkte flere *museer* i byen. (Hint: meervoud van ‘museum’)
Oefening 2: Bepaalde en onbepaalde vorm van zelfstandige naamwoorden
2. Han leser *boken* nå. (Hint: bepaalde vorm van onzijdig zelfstandig naamwoord ‘bok’)
3. Vi kjøpte *et* hus på landet. (Hint: onbepaalde vorm van onzijdig zelfstandig naamwoord ‘hus’)
4. Barna leker med *ballen*. (Hint: bepaalde vorm van mannelijk zelfstandig naamwoord ‘ball’)
5. Hun har *en* fin veske. (Hint: onbepaalde vorm van vrouwelijk zelfstandig naamwoord ‘veske’)
6. Jeg så *hunden* i parken. (Hint: bepaalde vorm van mannelijk zelfstandig naamwoord ‘hund’)
7. Vi besøkte *museet* i går. (Hint: bepaalde vorm van onzijdig zelfstandig naamwoord ‘museum’)
8. Han skriver med *pennen*. (Hint: bepaalde vorm van mannelijk zelfstandig naamwoord ‘penn’)
9. De har *en* stor bil. (Hint: onbepaalde vorm van mannelijk zelfstandig naamwoord ‘bil’)
10. Jeg liker *stolen* på kontoret. (Hint: bepaalde vorm van mannelijk zelfstandig naamwoord ‘stol’)