Oefening 1: Tegenwoordige doorlopende tijd in Marathi
2. Jij *vatat ahes* een appel (gebruik de tegenwoordige doorlopende tijd van ‘nemen’).
3. Zij *vachatat ahet* een boek (gebruik de tegenwoordige doorlopende tijd van ‘lezen’).
4. Wij *khelat aahot* cricket in het park (gebruik de tegenwoordige doorlopende tijd van ‘spelen’).
5. De kinderen *khāt āhet* ontbijt (gebruik de tegenwoordige doorlopende tijd van ‘eten’).
6. Hij *bolat aahe* met zijn vriend (gebruik de tegenwoordige doorlopende tijd van ‘spreken’).
7. Jij *paht ahes* naar de film (gebruik de tegenwoordige doorlopende tijd van ‘kijken’).
8. Zij *lejhat ahet* de kamer schoon (gebruik de tegenwoordige doorlopende tijd van ‘maken’).
9. Wij *shikat aahot* voor het examen (gebruik de tegenwoordige doorlopende tijd van ‘leren’).
10. Ik *yāt aahe* naar kantoor (gebruik de tegenwoordige doorlopende tijd van ‘komen’).
Oefening 2: Verleden doorlopende tijd in Marathi
2. Jij *vatat hota* een appel toen ik belde (gebruik de verleden doorlopende tijd van ‘nemen’).
3. Zij *vachatat hoti* een boek toen het regende (gebruik de verleden doorlopende tijd van ‘lezen’).
4. Wij *khelat hoti* cricket toen het donker werd (gebruik de verleden doorlopende tijd van ‘spelen’).
5. De kinderen *khāt hote* ontbijt om 7 uur (gebruik de verleden doorlopende tijd van ‘eten’).
6. Hij *bolat hota* met zijn vriend gisterenavond (gebruik de verleden doorlopende tijd van ‘spreken’).
7. Jij *paht hota* naar de film toen de telefoon ging (gebruik de verleden doorlopende tijd van ‘kijken’).
8. Zij *lejhat hoti* de kamer schoon terwijl ik sliep (gebruik de verleden doorlopende tijd van ‘maken’).
9. Wij *shikat hoti* voor het examen de hele nacht (gebruik de verleden doorlopende tijd van ‘leren’).
10. Ik *yāt hota* naar kantoor toen het begon te regenen (gebruik de verleden doorlopende tijd van ‘komen’).