Oefening 1: Basis nulvoorwaarden met werkwoorden
2. Jika matahari *terbit*, hari mulai cerah. (Gebruik het werkwoord voor ‘opkomen’ in de tegenwoordige tijd)
3. Jika kamu *tidur* cukup, kamu merasa baik. (Gebruik het werkwoord voor ‘slapen’ in de tegenwoordige tijd)
4. Jika air *mendidih*, ia mengeluarkan uap. (Gebruik het werkwoord voor ‘koken’ in de tegenwoordige tijd)
5. Jika kamu *belajar* rajin, kamu pintar. (Gebruik het werkwoord voor ‘studeren’ in de tegenwoordige tijd)
6. Jika kamu *makan* banyak, kamu kenyang. (Gebruik het werkwoord voor ‘eten’ in de tegenwoordige tijd)
7. Jika hujan *turun*, tanah menjadi basah. (Gebruik het werkwoord voor ‘vallen’ bij regen in de tegenwoordige tijd)
8. Jika kamu *berjalan* cepat, kamu sampai cepat. (Gebruik het werkwoord voor ‘lopen’ in de tegenwoordige tijd)
9. Jika api *menyala*, ia menghasilkan cahaya. (Gebruik het werkwoord voor ‘vlammen’ of ‘branden’ in de tegenwoordige tijd)
10. Jika kamu *berbicara* sopan, orang suka padamu. (Gebruik het werkwoord voor ‘spreken’ in de tegenwoordige tijd)
Oefening 2: Nulvoorwaarden met adjectieven en zinnen
2. Jika langit *gelap*, biasanya akan hujan. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘donker’)
3. Jika makanan *pedas*, saya suka. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘heet’ of ‘pittig’)
4. Jika bunga *mekar*, taman jadi indah. (Gebruik het werkwoord voor ‘bloeien’ in de tegenwoordige tijd)
5. Jika udara *bersih*, kita sehat. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘schoon’)
6. Jika jalan *licin*, kamu harus hati-hati. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘glad’)
7. Jika kamu *senang*, kamu tersenyum. (Gebruik het werkwoord voor ‘blij zijn’ in de tegenwoordige tijd)
8. Jika es *mencair*, air mengalir. (Gebruik het werkwoord voor ‘smelten’ in de tegenwoordige tijd)
9. Jika kopi *pahit*, saya minum dengan gula. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘bitter’)
10. Jika kamu *capek*, kamu tidur. (Gebruik het werkwoord voor ‘moe zijn’ in de tegenwoordige tijd)