Abstracte Oefeningen: Begrippen en Concepten
2. Vrijheid is een belangrijk *begrip* in de maatschappij. (Zelfstandig naamwoord, een idee)
3. Hij *denkt* vaak na over het leven en zijn betekenis. (Werkwoord, mentale activiteit)
4. Hoop geeft mensen kracht om door te *gaan*. (Werkwoord, doorgaan met iets)
5. Vrede betekent dat er geen *conflict* is. (Zelfstandig naamwoord, toestand)
6. Geduld is een *eigenschap* die veel mensen waarderen. (Zelfstandig naamwoord, karaktertrek)
7. Ze *begrijpt* het moeilijke concept van tijd. (Werkwoord, iets snappen)
8. Het geluk van een persoon is vaak moeilijk te *meten*. (Werkwoord, iets bepalen)
9. Wijsheid komt met ervaring en *kennis*. (Zelfstandig naamwoord, informatie)
10. Het gevoel van verdriet kan diep in het *hart* zitten. (Zelfstandig naamwoord, abstracte emotie)
Concrete Oefeningen: Dingen en Waarnemingen
2. Ik zie een grote *boom* in het park. (Zelfstandig naamwoord, een tastbaar object)
3. Zij *eet* een appel tijdens de pauze. (Werkwoord, actie met eten)
4. Het huis heeft een rood *dak*. (Zelfstandig naamwoord, onderdeel van een gebouw)
5. De hond *blaft* naar de postbode. (Werkwoord, geluid maken)
6. Op tafel ligt een blauw *boek*. (Zelfstandig naamwoord, tastbaar object)
7. Wij *rijden* naar de markt met de fiets. (Werkwoord, vervoersmiddel gebruiken)
8. De zon *schijnt* fel in de ochtend. (Werkwoord, natuurlijke gebeurtenis)
9. Zij draagt een gele *jas* buiten. (Zelfstandig naamwoord, kledingstuk)
10. De kinderen *spelen* in de speeltuin. (Werkwoord, activiteit)