Oefening 1: Tegenwoordige tijd en persoonlijke voornaamwoorden
2. Þú *ert* vinur minn. (Gebruik het werkwoord ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd, tweede persoon enkelvoud)
3. Hann *er* læknir. (Gebruik het werkwoord ‘zijn’ voor een man in de derde persoon enkelvoud)
4. Hún *er* kennari. (Gebruik het werkwoord ‘zijn’ voor een vrouw in de derde persoon enkelvoud)
5. Við *erum* í skólanum. (Gebruik het werkwoord ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud)
6. Þið *eruð* góðir nemendur. (Gebruik het werkwoord ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd, tweede persoon meervoud)
7. Þeir *eru* vinir mínir. (Gebruik het werkwoord ‘zijn’ voor een groep mannen of gemengd geslacht, derde persoon meervoud)
8. Þær *eru* systur mínar. (Gebruik het werkwoord ‘zijn’ voor een groep vrouwen, derde persoon meervoud)
9. Þetta *er* bók. (Gebruik het werkwoord ‘zijn’ voor een onzijdig zelfstandig naamwoord)
10. Það *er* kalt úti. (Gebruik het werkwoord ‘zijn’ voor een onzijdig onderwerp in de derde persoon enkelvoud)
Oefening 2: Verleden tijd van regelmatige werkwoorden
2. Þú *spilaðir* fótbolta í gær. (Vervoeg het werkwoord ‘spelen’ in verleden tijd, tweede persoon enkelvoud)
3. Hann *borðaði* mat fyrir klukkan sjö. (Vervoeg het werkwoord ‘eten’ in verleden tijd, derde persoon enkelvoud)
4. Hún *horfði* á sjónvarpið í gærkvöldi. (Vervoeg het werkwoord ‘kijken’ in verleden tijd, derde persoon enkelvoud)
5. Við *mættum* í tíma á réttum tíma. (Vervoeg het werkwoord ‘komen’ in verleden tijd, eerste persoon meervoud)
6. Þið *lærðuð* mikið í síðustu viku. (Vervoeg het werkwoord ‘leren’ in verleden tijd, tweede persoon meervoud)
7. Þeir *hjóluðu* til vinnu í gær. (Vervoeg het werkwoord ‘fietsen’ in verleden tijd, derde persoon meervoud)
8. Þær *hlógu* að brandaranum. (Vervoeg het werkwoord ‘lachen’ in verleden tijd, derde persoon meervoud)
9. Ég *skrifaði* bréf í morgun. (Vervoeg het werkwoord ‘schrijven’ in verleden tijd, eerste persoon enkelvoud)
10. Hann *sagði* söguna aftur. (Vervoeg het werkwoord ‘zeggen’ in verleden tijd, derde persoon enkelvoud)