Oefening 1: Persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp
2. *Þú* ert vinur minn. (Hint: Gebruik het onderwerp voor ‘jij’ in het IJslands)
3. *Hann* les bók. (Hint: Gebruik het onderwerp voor ‘hij’ in het IJslands)
4. *Hún* syngur fallega. (Hint: Gebruik het onderwerp voor ‘zij’ (enkelvoud) in het IJslands)
5. *Við* förum í bíó. (Hint: Gebruik het onderwerp voor ‘wij’ in het IJslands)
6. *Þið* eruð vinir mínir. (Hint: Gebruik het onderwerp voor ‘jullie’ in het IJslands)
7. *Þeir* vinna mikið. (Hint: Gebruik het onderwerp voor ‘zij’ (mannelijk meervoud) in het IJslands)
8. *Þær* dansa saman. (Hint: Gebruik het onderwerp voor ‘zij’ (vrouwelijk meervoud) in het IJslands)
9. *Ég* á hund. (Hint: Gebruik het onderwerp voor ‘ik’ in het IJslands)
10. *Við* elskum íslenska tónlist. (Hint: Gebruik het onderwerp voor ‘wij’ in het IJslands)
Oefening 2: Persoonlijke voornaamwoorden als lijdend voorwerp
2. Ég heyri *þig*. (Hint: Gebruik het lijdend voorwerp voor ‘jou’ in het IJslands)
3. Við elskum *hann*. (Hint: Gebruik het lijdend voorwerp voor ‘hem’ in het IJslands)
4. Þú hjálpar *henni*. (Hint: Gebruik het lijdend voorwerp voor ‘haar’ in het IJslands)
5. Kennarinn þekkir *okkur*. (Hint: Gebruik het lijdend voorwerp voor ‘ons’ in het IJslands)
6. Hún kallar á *ykkur*. (Hint: Gebruik het lijdend voorwerp voor ‘jullie’ in het IJslands)
7. Við sjáum *þá*. (Hint: Gebruik het lijdend voorwerp voor ‘henen’ (mannelijk meervoud) in het IJslands)
8. Þeir bíða eftir *þær*. (Hint: Gebruik het lijdend voorwerp voor ‘henen’ (vrouwelijk meervoud) in het IJslands)
9. Hann elskar *mig*. (Hint: Gebruik het lijdend voorwerp voor ‘mij’ in het IJslands)
10. Þú getur treyst á *okkur*. (Hint: Gebruik het lijdend voorwerp voor ‘ons’ in het IJslands)