Oefening 1: Voltooid tegenwoordige tijd met regelmatige werkwoorden
2. Wij *אכלנו* (achalnu) het brood. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘eten’ in de eerste persoon meervoud)
3. Jij (mannelijk) *למדת* (lamadta) de les. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘leren’ in tweede persoon enkelvoud mannelijk)
4. Zij (vrouwelijk) *שאלה* (sha’ala) een vraag. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘vragen’ in derde persoon enkelvoud vrouwelijk)
5. Jullie *שמרתם* (shamartem) het geheim. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘bewaren’ in tweede persoon meervoud mannelijk)
6. Ik *ראיתי* (ra’iti) de film. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘zien’ in eerste persoon enkelvoud)
7. Hij *הלך* (halach) naar huis. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘gaan’ in derde persoon enkelvoud mannelijk)
8. Wij *דיברנו* (dibarnu) Hebreeuws. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘spreken’ in eerste persoon meervoud)
9. Jij (vrouwelijk) *עבדת* (avadet) hard. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘werken’ in tweede persoon enkelvoud vrouwelijk)
10. Zij (meervoud) *שירו* (shiru) een lied. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘zingen’ in derde persoon meervoud)
Oefening 2: Voltooid tegenwoordige tijd met onregelmatige werkwoorden
2. Jij (mannelijk) *נתת* (natata) een cadeau. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘geven’ in tweede persoon enkelvoud mannelijk)
3. Zij (vrouwelijk) *לקחה* (lakaḥa) het boek. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘nemen’ in derde persoon enkelvoud vrouwelijk)
4. Wij *יכולנו* (yacholnu) komen. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘kunnen’ in eerste persoon meervoud)
5. Jullie *הבנתם* (heventem) de les. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘begrijpen’ in tweede persoon meervoud mannelijk)
6. Hij *ראה* (ra’ah) het huis. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘zien’ in derde persoon enkelvoud mannelijk)
7. Jij (vrouwelijk) *אמרת* (amart) de waarheid. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘zeggen’ in tweede persoon enkelvoud vrouwelijk)
8. Zij (meervoud) *שבו* (shavu) thuis. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘blijven’ in derde persoon meervoud)
9. Ik *אכלתי* (achalti) vis. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘eten’ in eerste persoon enkelvoud)
10. Wij *שתינו* (shtinu) water. (Hint: voltooid tegenwoordige tijd van ‘drinken’ in eerste persoon meervoud)