Oefening 1: Verleden tijd van regelmatige Hebreeuwse werkwoorden
2. Jij (mannelijk) *למדת* Hebreeuws vorige week. (Hint: tweede persoon enkelvoud mannelijk, verleden tijd van ‘leren’)
3. Zij (vrouwelijk) *שאלה* een vraag in de klas. (Hint: derde persoon enkelvoud vrouwelijk, verleden tijd van ‘vragen’)
4. Wij *אכלנו* brood bij het ontbijt. (Hint: eerste persoon meervoud, verleden tijd van ‘eten’)
5. Jullie (mannelijk meervoud) *עשיתם* het huiswerk samen. (Hint: tweede persoon meervoud mannelijk, verleden tijd van ‘doen’)
6. Zij (vrouwelijk meervoud) *דיברו* over het feest. (Hint: derde persoon meervoud vrouwelijk, verleden tijd van ‘spreken’)
7. Hij *הלך* naar de markt gisteren. (Hint: derde persoon enkelvoud mannelijk, verleden tijd van ‘gaan’)
8. Jij (vrouwelijk) *שמעת* het nieuws vanochtend. (Hint: tweede persoon enkelvoud vrouwelijk, verleden tijd van ‘horen’)
9. Wij *ראינו* een mooie film afgelopen weekend. (Hint: eerste persoon meervoud, verleden tijd van ‘zien’)
10. Zij (mannelijk meervoud) *כתבו* een verslag voor school. (Hint: derde persoon meervoud mannelijk, verleden tijd van ‘schrijven’)
Oefening 2: Onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd
2. Jij (mannelijk) *יכולת* het probleem oplossen. (Hint: tweede persoon enkelvoud mannelijk, verleden tijd van ‘kunnen’)
3. Zij (vrouwelijk) *רצתה* naar huis gaan. (Hint: derde persoon enkelvoud vrouwelijk, verleden tijd van ‘willen’)
4. Wij *לקחנו* de bus naar school. (Hint: eerste persoon meervoud, verleden tijd van ‘nemen’)
5. Jullie (vrouwelijk meervoud) *נתתן* een cadeau aan de leraar. (Hint: tweede persoon meervoud vrouwelijk, verleden tijd van ‘geven’)
6. Zij (mannelijk meervoud) *ידעו* het antwoord op de vraag. (Hint: derde persoon meervoud mannelijk, verleden tijd van ‘weten’)
7. Hij *עשה* het werk snel af. (Hint: derde persoon enkelvoud mannelijk, verleden tijd van ‘doen/maken’)
8. Jij (vrouwelijk) *אמרת* iets belangrijks. (Hint: tweede persoon enkelvoud vrouwelijk, verleden tijd van ‘zeggen’)
9. Wij *שבנו* thuis na het feest. (Hint: eerste persoon meervoud, verleden tijd van ‘zitten/blijven’)
10. Zij (vrouwelijk meervoud) *הבינו* de uitleg goed. (Hint: derde persoon meervoud vrouwelijk, verleden tijd van ‘begrijpen’)