Oefening 1: Bijwoorden van graad in eenvoudige zinnen
2. Zij spreekt *λίγο* Grieks. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘weinig’ betekent)
3. De man werkt *πάρα* hard. (Hint: gebruik een versterkend bijwoord dat ‘heel erg’ betekent)
4. Ik ben *περισσότερο* moe dan gisteren. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘meer’ betekent)
5. Het huis is *ελάχιστα* duur. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘minimaal’ betekent)
6. Zij rent *πολύ* snel. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘erg’ betekent)
7. De koffie is *λίγο* koud. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘een beetje’ betekent)
8. Hij is *πάρα* blij met het resultaat. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘heel erg’ betekent)
9. Wij eten *περισσότερο* brood dan rijst. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘meer’ betekent)
10. Het boek is *ελάχιστα* interessant. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘minimaal’ betekent)
Oefening 2: Bijwoorden van graad in context
2. Zij voelt zich *λίγο* onzeker over het examen. (Hint: bijwoord dat ‘een beetje’ uitdrukt)
3. Het weer is *πάρα* slecht vandaag. (Hint: versterkend bijwoord ‘heel erg’)
4. Ik wil *περισσότερο* koffie, alstublieft. (Hint: bijwoord dat ‘meer’ betekent)
5. De film was *ελάχιστα* spannend. (Hint: bijwoord dat ‘minimaal’ betekent)
6. Hij praat *πολύ* langzaam. (Hint: bijwoord dat ‘erg’ betekent)
7. De kinderen zijn *λίγο* moe na het spelen. (Hint: bijwoord dat ‘een beetje’ betekent)
8. Wij zijn *πάρα* trots op ons werk. (Hint: bijwoord dat ‘heel erg’ betekent)
9. Jij eet *περισσότερο* fruit dan groenten. (Hint: bijwoord dat ‘meer’ betekent)
10. De taak was *ελάχιστα* moeilijk. (Hint: bijwoord dat ‘minimaal’ betekent)