Oefening 1: Basisontkenningen met ‘no’
2. Nosaltres *no* anem a la festa demà. (Ontken dat we gaan)
3. Ell *no* menja carn. (Ontken dat hij vlees eet)
4. Tu *no* tens un gos. (Ontken dat je een hond hebt)
5. Vosaltres *no* estudieu avui. (Ontken dat jullie vandaag studeren)
6. Els nens *no* juguen al parc ara. (Ontken dat de kinderen nu spelen)
7. Jo *no* treballo els caps de setmana. (Ontken dat ik in het weekend werk)
8. Ella *no* viu a Barcelona. (Ontken dat zij in Barcelona woont)
9. Nosaltres *no* veiem la pel·lícula. (Ontken dat we de film zien)
10. Ells *no* beuen cafè. (Ontken dat zij koffie drinken)
Oefening 2: Ontkenningen met dubbele negatie
2. Ell *no* té *ningú* a casa. (Ontken dat hij iemand thuis heeft)
3. Nosaltres *no* anem a *cap* lloc avui. (Ontken dat we ergens heen gaan)
4. Tu *no* tens *gens* d’interès per això. (Ontken dat je interesse hebt)
5. Ells *no* volen *mai* sortir tard. (Ontken dat ze ooit laat willen uitgaan)
6. Jo *no* compro *cap* llibre nou. (Ontken dat ik een nieuw boek koop)
7. Vosaltres *no* dieu *res* durant la reunió. (Ontken dat jullie iets zeggen)
8. Ella *no* sap *res* sobre el problema. (Ontken dat zij iets weet)
9. Nosaltres *no* veiem *ningú* a la festa. (Ontken dat we iemand zien)
10. Ell *no* troba *cap* solució fàcil. (Ontken dat hij een makkelijke oplossing vindt)