Oefening 1: Gebruik van voegwoorden in samengestelde zinnen
2. Ella estudia molt *perquè* vol aprovar l’examen. (Gebruik een voegwoord dat ‘omdat’ betekent.)
3. Anirem a la platja *quan* faci sol. (Gebruik een voegwoord dat ‘wanneer’ betekent.)
4. Em va trucar *encara que* estava ocupat. (Gebruik een voegwoord dat ‘hoewel’ betekent.)
5. No vaig anar a la festa *perquè* estava malalt. (Gebruik een voegwoord dat ‘omdat’ betekent.)
6. T’esperaré *mentre* prepares el sopar. (Gebruik een voegwoord dat ’terwijl’ betekent.)
7. Volen sortir *després que* acabi la reunió. (Gebruik een voegwoord dat ‘nadat’ betekent.)
8. No sé si vindrà *si* fa bon temps. (Gebruik een voegwoord dat ‘als’ betekent.)
9. Parla molt bé català *tot i que* és alemany. (Gebruik een voegwoord dat ‘ook al’ betekent.)
10. No vaig poder parlar perquè *no* tenia temps. (Gebruik een woord dat ‘niet’ betekent.)
Oefening 2: Werkwoordsvormen in samengestelde zinnen
2. Si *tinc* temps, vindré a visitar-te. (Gebruik tegenwoordige tijd van ’tenir’.)
3. Encara que *plogui*, farem una excursió. (Gebruik tegenwoordige tijd van ‘ploure’.)
4. Vaig trucar perquè *volia* parlar amb tu. (Gebruik verleden tijd van ‘voler’.)
5. M’alegro que *siguis* aquí amb nosaltres. (Gebruik tegenwoordige tijd van ‘ser’.)
6. No sortiré fins que *acabi* la feina. (Gebruik tegenwoordige tijd van ‘acabar’.)
7. Si *fos* ric, viatjaria pel món. (Gebruik onvoltooid verleden aanvoegende wijs van ‘ser’.)
8. Crec que *ha arribat* fa poc. (Gebruik voltooid tegenwoordige tijd van ‘arribar’.)
9. Quan *era* petit, jugava molt al parc. (Gebruik onvoltooid verleden tijd van ‘ser’.)
10. Vol que *vinguis* demà a la tarda. (Gebruik aanvoegende wijs van ‘venir’.)