Voorzetsels van tijd Oefening 1
2. Visc a Barcelona *des de* l’any 2010. (Gebruik het voorzetsel voor een startpunt in de tijd.)
3. Anirem de vacances *durant* l’estiu. (Gebruik het voorzetsel om een periode aan te geven.)
4. El tren arriba *a* les vuit del matí. (Gebruik het voorzetsel voor een exact tijdstip.)
5. Treballo aquí *fins a* les sis de la tarda. (Gebruik het voorzetsel om een eindpunt in de tijd aan te geven.)
6. Els nens juguen *en* el pati a l’hora del pati. (Gebruik het voorzetsel om een periode of moment binnen de dag aan te geven.)
7. Vaig estudiar català *durant* dos mesos. (Gebruik het voorzetsel om een duur van tijd aan te geven.)
8. El concert comença *a* les nou del vespre. (Gebruik het voorzetsel voor een specifiek tijdstip.)
9. No treballo *els* diumenges. (Gebruik het voorzetsel voor dagen van de week.)
10. Els exàmens seran *entre* el 10 i el 20 de juny. (Gebruik het voorzetsel om een periode tussen twee data aan te geven.)
Voorzetsels van tijd Oefening 2
2. El curs comença *el* primer de setembre. (Gebruik het voorzetsel voor specifieke datums.)
3. Vaig viure a París *durant* un any. (Gebruik het voorzetsel om een duur aan te geven.)
4. Els dies festius són *en* desembre. (Gebruik het voorzetsel om een maand aan te geven.)
5. La festa és *a* les deu de la nit. (Gebruik het voorzetsel voor een specifiek tijdstip.)
6. Els nens no van a l’escola *els* caps de setmana. (Gebruik het voorzetsel voor dagen of perioden in de week.)
7. Estic de vacances *fins a* l’1 d’agost. (Gebruik het voorzetsel om een einddatum aan te geven.)
8. El mercat és obert *de* dilluns *a* divendres. (Gebruik voorzetsels om een periode binnen de week aan te geven.)
9. La pel·lícula comença *a* les set del vespre. (Gebruik het voorzetsel voor een tijdstip.)
10. Ens veiem *després de* la reunió. (Gebruik het voorzetsel om een tijdstip na een gebeurtenis aan te geven.)