Voorzetseloefeningen met de 6e naamval (Prepositie + Locatief)
2. De kat ligt *на* столе. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat ‘op’ betekent en de 6e naamval voor locatie.)
3. We denken *о* будущем. (Hint: ‘Denken over’ met de 6e naamval.)
4. Het boek ligt *в* сумке. (Hint: ‘In’ met de 6e naamval voor locatie.)
5. Ze spreekt *о* работе. (Hint: ‘Over’ met de 6e naamval.)
6. Het schilderij hangt *на* стене. (Hint: ‘Aan/op’ met de 6e naamval.)
7. De kinderen spelen *в* саду. (Hint: ‘In’ met de 6e naamval om locatie aan te geven.)
8. Ik lees een artikel *о* науке. (Hint: ‘Over’ met de 6e naamval.)
9. De schoenen staan *на* полу. (Hint: ‘Op’ met de 6e naamval.)
10. We praten *о* погоде. (Hint: ‘Over’ met de 6e naamval.)
Voorzetseloefeningen met de 4e naamval (Beweging en Richting)
2. Zij loopt *на* рынок. (Hint: ‘Naar’ of ‘op’ met de 4e naamval voor richting.)
3. Wij rijden *в* город. (Hint: ‘Naar’ met de 4e naamval bij beweging.)
4. Hij zet het boek *на* стол. (Hint: ‘Op’ met de 4e naamval bij beweging.)
5. Ze gaat *в* парк. (Hint: ‘Naar’ met de 4e naamval.)
6. De kinderen rennen *в* класс. (Hint: ‘Naar’ met de 4e naamval.)
7. Ik hang het schilderij *на* стену. (Hint: ‘Op’ met de 4e naamval bij beweging.)
8. Jij loopt *в* магазин. (Hint: ‘Naar’ met de 4e naamval.)
9. We zetten de stoelen *на* веранду. (Hint: ‘Op’ met de 4e naamval bij plaatsing.)
10. Hij gaat *в* кафе. (Hint: ‘Naar’ met de 4e naamval.)