Oefening 1: Bijwoorden van wijze
2. Він говорить *чітко* (Gebruik het bijwoord dat betekent ‘duidelijk’).
3. Ми працюємо *сумлінно* (Hoe doe je iets met veel inzet?).
4. Вони відповідають *ввічливо* (Hoe beschrijf je een beleefde manier van antwoorden?).
5. Діти грають *весело* (Hoe speel je als je blij bent?).
6. Я бачив це *чітко* (Hoe zie je iets helder?).
7. Вона малює *акуратно* (Hoe teken je als je voorzichtig bent?).
8. Він слухає *уважно* (Hoe luister je als je geconcentreerd bent?).
9. Ми їдемо *швидко* (Hoe rij je als je haast hebt?).
10. Вона співає *гарно* (Hoe zing je als het mooi klinkt?).
Oefening 2: Bijwoorden van tijd en plaats
2. Вона живе *тут* (Waar woont ze?).
3. Він прийде *пізно* (Wanneer komt hij?).
4. Діти грають *зараз* (Wanneer spelen de kinderen?).
5. Я був там *вчора* (Wanneer was ik daar?).
6. Ми підемо *скоро* (Wanneer gaan we?).
7. Вона стоїть *поруч* (Waar staat zij?).
8. Він працює *тут* (Waar werkt hij?).
9. Ми повернемось *незабаром* (Wanneer keren we terug?).
10. Вони залишаться *тут* (Waar blijven ze?).