Oefening 1: Individuele en collectieve zelfstandige naamwoorden
2. De *команда* speelde samen een wedstrijd. (Collectief zelfstandig naamwoord, een groep mensen)
3. Mijn *брат* woont in Kiev. (Individueel zelfstandig naamwoord, familie)
4. De *стадо* liep langzaam door het veld. (Collectief zelfstandig naamwoord, groep dieren)
5. De *вчитель* legde de les goed uit. (Individueel zelfstandig naamwoord, beroep)
6. De *партія* organiseerde een bijeenkomst. (Collectief zelfstandig naamwoord, politieke groep)
7. Haar *подруга* komt morgen op bezoek. (Individueel zelfstandig naamwoord, vriend(in))
8. Een *зграя* vogels vloog over het huis. (Collectief zelfstandig naamwoord, groep dieren)
9. De *лікар* gaf mij medicijnen. (Individueel zelfstandig naamwoord, beroep)
10. De *колектив* werkte hard aan het project. (Collectief zelfstandig naamwoord, groep mensen)
Oefening 2: Samengestelde zelfstandige naamwoorden
2. De *письменник* schreef een nieuw boek. (Samengesteld zelfstandig naamwoord, schrijven + persoon)
3. Mijn *вітрильник* staat in de haven. (Samengesteld zelfstandig naamwoord, wind + zeil)
4. De *сонцезахисні окуляри* beschermen tegen fel licht. (Samengesteld zelfstandig naamwoord, zon + bescherming)
5. Hij draagt een *рукавичка* als het koud is. (Samengesteld zelfstandig naamwoord, arm + bedekking)
6. De *літак* stijgt op van de luchthaven. (Samengesteld zelfstandig naamwoord, lucht + voertuig)
7. Ik lees een *газета* elke ochtend. (Samengesteld zelfstandig naamwoord, gassen + papier, historisch)
8. De *підземка* is handig om snel te reizen. (Samengesteld zelfstandig naamwoord, onder + aarde)
9. Zij heeft een mooie *квітник* in de tuin. (Samengesteld zelfstandig naamwoord, bloem + tuin)
10. De *водогін* levert water aan het huis. (Samengesteld zelfstandig naamwoord, water + leiding)