Oefening 1: Infinitief na modale werkwoorden
2. Jij kunt *писати* (schrijven) een brief.
3. Hij moet *говорити* (spreken) met de leraar.
4. Wij willen *їсти* (eten) in het restaurant.
5. Jullie mogen *пити* (drinken) water.
6. Zij kunnen *бігти* (rennen) snel.
7. Ik moet *вчитися* (studeren) voor het examen.
8. Jij wilt *спати* (slapen) vroeg.
9. Hij kan *слухати* (luisteren) naar muziek.
10. Wij moeten *працювати* (werken) hard.
Oefening 2: Infinitief voor het uitdrukken van intentie en doel
2. Zij wil *навчитися* (leren) een taal.
3. Wij proberen *зрозуміти* (begrijpen) de grammatica.
4. Hij besluit *почати* (beginnen) met sporten.
5. Jullie hopen *здати* (slagen) het examen.
6. Ik plan *поїсти* (eten) om zes uur.
7. Zij weigert *говорити* (spreken) over het probleem.
8. Wij verwachten *отримати* (ontvangen) de uitnodiging.
9. Jij belooft *допомогти* (helpen) met het huiswerk.
10. Hij vergeet *купити* (kopen) brood.